§ 5. SMYTEGELT ALS PREDIKANT TE MIDDELBURG




Download 1.67 Mb.
bet4/10
Sana02.01.2020
Hajmi1.67 Mb.
#8165
1   2   3   4   5   6   7   8   9   10
§ 5. SMYTEGELT ALS PREDIKANT TE MIDDELBURG
WAT Ds Thilenus stervende in 1692 had gewenst: "Smytegelt mijn opvolger in Middelburg" 1), geschiedde. Na twee jaren slechts in Goes gearbeid te hebben, werd hij de 15en Augustus 1694 met eenparigheid van stemmen in de hoofdstad van Zeeland beroepen. De banden met zijn geboortestad werden losgemaakt, - óók hierin, dat tussen het beroep en de intree te Middelburg Smytegelt's moeder, "een Juweel in de genade", gelijk Ds De Beveren haar noemt, overleed 2).

De ongehuwde Smytegelt moest de zorgen voor zijn nieuwe woning, de vragen aangaande het pastorale werk in zijn nieuwe gemeente op zich nemen zonder haar onvervangbare raad.

Rondom het jaar 1700 was Middelburg nog steeds een zeer rijke stad, al was haar bloei reeds, vergeleken met het XVIIe-eeuwse hoogtepunt, aan het tanen. In het midden dier eeuw telde Middelburg ongeveer 30.000 inwoners. In Smytegelt's tijd was het gezakt tot 25.000. Maar grote schatten vloeiden nog van jaar op jaar binnen. Sedert 1602, het oprichtingsjaar der Verenigde Oost-Indische Compagnie had Middelburg een Kamer dezer Compagnie met een vijfde van haar kapitaal, en bij de oprichting der West-Indische- in 1621 ook daarin een Kamer met een achtste van haar kapitaal. De "piraterij" bracht ruime winsten op. In 1704 - dus in Smytegelt's grote dagen - voeren van Middelburg uit 22 Kaapvaarders, bemand met 3361 koppen en met 514 stukken geschut 3).

Zes van de Middelburgse predikanten waren belast met de zorg voor de geestelijke belangen der Nederlanders in Oost-Indië; mede met de hulpverlening aan de Buitenlandse Kerken: de Palts, Gulik, Berg, Lingen, Glückstadt, Landsbergen (de enige gemeente in Bran­denburg, waar gereformeerden hun religie mochten uitoefenen in Zuiver Lutherse omgeving), Lesna (Polen) en vele buitenlandse, vooral Duitse plaatsen meer. De offervaardigheid was groot. Neder­land heette steenrijk, was het ook in die dagen, maar er waren er ook in het buitenland, die meenden, dat dit een vrijbrief was om geld voor kerkelijk doel gegeven, aan de strijkstok te doen blijven hangen. Tiet toezicht op de giften voor het buitenland was dus niet overbodig 4). Wat betreft de Indische belangen hadden de zes Middelburgse predikant-deputaten geregeld contact met de Zeeuwse Bewind-!lebberen der Oost-Indische Compagnie.

Vijf kerkgebouwen stonden te Middelburg in Smytegelt's dagen der

40

1) Hiervoor, blz. 17.



Smy t e gel t, Des christens heil en cieraat, Voorreden, blz. 21.

Mr G. A. Fokker, Iets over de bevolking van Middelb. voor 1795, in: Archief Zeeuws genootschap der Wet., Middelb. 1878, blz. 81-100.

2) Zie Acta Z.H. Syn., dl VI p. XIII.

41
Gemeente ten dienste: de Nieuwe Kerk; de Oude Kerk; de Gasthuiskerk; de Vismarktkerk en de Oostkerk. Deze laatste is een gebouw uit reformatorische tijd. In 1667 werd zij ingewijd. De preekstoel in de Nieuwe Kerk dateerde uit Smytegelt's dagen. In 1727 werd hij in gebruik genomen, een meesterwerk van schrijnwerk, rustende op een gebeeldhouwde arend. Smytegelt wijdde hem in de vroegdienst op Pinksterdag in met een prediking over Ezechiël XI: 9: "Ook zal Ik u uit het midden der stad doen uitgaan, en Ik zal u overgeven in de hand der vreemden; en Ik zal recht onder u doen".

De onge­hoorde invloed van Smytegelt's prediking kan men ook hieraan meten, dat in de Middelburgse volksmond de kansel, waar toch tal van andere vermaarde Zeeuwse predikers op stonden, voortleefde onder de naam van "de preekstoel van Smytegelt". De Koorkerk werd eerst in 1759 door de Hervormden in gebruik genomen. Zij werd in 1940 verwoest evenals de Nieuwe Kerk. De Gasthuiskerk bleef intact (evenals de Oostkerk) en is in gebruik bij de Christelijk-Gerefor­meerden 1).

De Vismarktkerk werd in 1808 gesloten en afgebroken.


De Middelburgse Hervormde Gemeente dateert van 1574. Haar kerkzegel draagt als spreuk: "Nomen Dei turris fortis. Prov. 18" ("De naam des Heeren is een sterke toren", Spreuken 18: 10). Gelijk met de opening van de Oostkerk was er een twaalfde predikant beroepen. Toen werd het getal ouderlingen en diakenen op ieder vier en twintig gebracht. Ouderlingen en diakenen traden om de twee jaar af en waren niet terstond herkiesbaar. In dit opzicht handelden de Zeeuwen in overeenstemming met artikel 27 van de Dordtse Kerk­orde (1618/1619): "De ouderlingen en Diakenen zullen twee jaren dienen, en alle jaar zal het halve deel veranderd, en anderen in de plaats gesteld warden, ten ware dat de gelegenheid en het profijt van enige kerken anders vereiste" 2).

Het Collegium Qualificatum bestond uit de zestig kerkeraadsleden, vermeerderd met de vijf depu­taten uit de stedelijken Magistraat, wanneer het de beroeping van een predikant gold - en met drie, als het de benoeming van ouderlingen betrof. De benoeming van diakenen geschiedde te Middelburg door de Magistraat uit een nominatie, ingediend door de "Groten Kerkeraad" (predikanten, ouderlingen en diakenen samen 3).

De diakenen met hun grote financiële verantwoordelijkheid stonden dus onder bijzonder Overheidstoezicht. Zij werden weder, evenals de predikanten en ouderlingen, in de Kerk bevestigd tot het ambt.

De Waalse Gemeente dateert eveneens van 1574. Haar kerkzegel vertoont een anker door een hand uit de wolken vastgehouden. De kapel van het Bogaarden-klooster werd haar in 1575 door de Magistraat


1) Zie Dr W. S. U n g e r, De Monumenten van Middelburg, Maastricht 1941.

2) Dordtse Kerkorde, zie Kerkel. Handb., Rott. 1937, blz. 182.

3) Tegenwoordige Staat (Zeeland), dl IX blz. 119 vgg; dl X blz. 161.

42
Zij mocht, evenals de Waalse Gemeente te Vlissingen, haar predikanten en opzieners verkiezen zonder Collegium Qualificatum. Wegens de toevloed van hugenoten om de verdrukking in hun vaderland werd het getal predikanten in 1684 op drie gebracht, hetwelk zo bleef tot 17981). - In 1586 ontstond er in Middelburg .een Engelse Gemeente. Haar kerkzegel is een brandende kaars en een Bijbel, haar spreuk: "Let your light shine". Zij kreeg als kerk in 1621 de kapel van het voormalige Cellebroederklooster. - De Lutherse Gemeente is er sinds 1588. Van 1710-1798 had zij twee predikants­plaatsen. - De Doopsgezinde Gemeente werd in 1649 geboren. In 1803 had zij twee leraars. - Op heel Walcheren kwamen de Rooms­-Katholieken alleen te Middelburg bijeen 2).

Het huidige Middelburg vermeldt (over 1942) 21000 inwoners, waarvan 12000 Nederlands Hervormden met vijf predikanten (en een Afdeling der Vrijzinnig Hervormden onder een Voorgangster); 103 Walen met een predikant; 123 Doopsgezinden met een predikante (samen met Goes); 200 Evangelisch Luthersen met een predikant; 3020 behorende tot de Gereformeerde Kerken en twee predikanten. Ook in Middelburg werd de eerste Afgescheiden Kerkeraad bevestigd door Ds H. J. Budding op 2 September 1836. Hij was op 12 Mei tevoren beroepen als Afgescheiden predikant voor Middelburg en heel Zeeland 3). 110 zijn Christelijk Gereformeerd met een predikant en 1200 zijn aangesloten bij de Gereformeerde Gemeenten en hebben één predikant.

De verzorging der Hervormden (Gereformeerden) doet dus - in aanmerking genomen de achteruitgang in inwoners - geenszins onder voor die in Smytegelt's dagen. Zelfs zou men kunnen zeggen, dat er, gelijk toen Voetianen en Coccejanen elkander hadden te dragen, heden een zeker evenwicht is in de schakeringen der hervormde (Gereformeerde) orthodoxie. - Ten slotte geven de Rooms-katho­lieken een getal van twee duizend op (welk getal ook Domburg en Veere omvat). Ondanks al deze kerkgenootschappen in Middelburg gaf in 1930 een getal van vierduizend (21 1/2 %) der bevolking zich als kerkeloos op 4).

Van de diensten op werkdagen was een toen ook in verschillende andere steden voorkomende merkwaardigheid het z.g. "kapittel prediken", dat ingevoerd was in 1631. lederen dinsdagavond werd naar volgorde de uitlegging van een hoofdstuk der Heilige Schrift n' en donderdagsavond, zoveel mogelijk door dezelfde
1) J. ab Utrecht D r e s s e 1 h u i s, De Waalse Gem. in Zeeland, blz. 4 vgg, .12, 103,

2) Bib/. van Theol. Letterkunde, Amst. 1803, di I blz. 589-594: "Bericht van de Staat van de Godsd. in Zeeland, en in 't bijz. op 't eiland Walcheren".

3) J, H. Gunning J. Hzn, H. J. Budding, blz. 126,127.

4) Ds J, W. Dip p e l, In Zeeland en Middelburg in: Kerkewerk, Nijkerk 1939, bl 212

43
predikant besloten. De eerste tien hoofdstukken van I Kronieken deed men in één week af, n.l. hoofdstuk I tot IX op dinsdag en X op donderdag. Over Psalm 119 handelde men elf weken. Zo kwam men in 22 jaar en ongeveer negen maanden de gehele Bijbel door.

Smytegelt begon opnieuw met Genesis I op 14 en 16 Juli 1699 en nog eens op 14 en 16 April 1722. Beide malen was Openbaring 22 's weeks tevoren uitgelegd door zijn neef Ds J. Leydekker 1),

Toen Smytegelt zijn eerste "Kapittelbeurt" had, was Markus I aan de orde. Dit was op 1 Februari 1695. Een tweede maal had hij Markus I op 23 September 1717. In een "Innig Lied-Vers" (wel innig, maar kreupel van vorm) heet het:

"Net twee en twintig jaar, negen maanden en een dag

Is het geleden, dat gij het dierbaar pand dus voor u zag" 2).
Te Leeuwarden kende men in Smytegelt's dagen het kapittel­preken op donderdagavond in de Galileërkerk. In Amsterdam bestond het tot in de twintiger jaren dezer eeuw des dinsdagavonds in de Nieuwe-Zijdskapel. Tijdens de "Lijdensweken" werd de orde der kapittels onderbroken door de Lijdensstoffen. De laatste kapittel­preek werd te Amsterdam gehouden de 13en April 1926.

Ook Utrecht kende de gewoonte om hoofdstuk voor hoofdstuk uit de Heilige Schrift te behandelen. Aldaar was een dubbele serie van zulke beurten, voor 0. en N. Testament, Het Kerkeraads-archief van Utrecht bevat een aantekenboekje "Van 't prediken der Cap, van 't O.T." (dat over het Nieuwe Testament ontbreekt), lopende over de jaren 1764 tot 1803. Daaruit blijkt, dat van eind October tot einde Maart de predikanten op de rij af des zondagsavonds en des vrijdagsavonds in de Dom (dezelfde predikant had telkens de beide beurten) de historische boeken van het Oude Testament uitlegden, dus Genesis tot Ester. Op Kerstdag en Nieuwjaar, op Bid- en Dankdag geschiedde het niet. Was een predikant verhinderd, dan legde hij het voor hem aangewezen hoofdstuk in een andere beurt uit. Propo­nenten preekten geen "kapittel". Genesis 10-12 werden samen­gevoegd, Exodus 20-23 overgeslagen, evenzo 25-31; 35-39, geheel Leviticus, Numeri ("hoewel over 't een en ander hartelijk gesproken bij Numeri 9"). Bij Numeri 15 wordt herhaaldelijk vermeld: "vooral over de Houtleezer gepredikt"; dit met het oog op de Zondags-profanatie. Numeri 18 en 19 "evenals vanouds overgeslagen, schoon bij Cap. 20 kortelijk aan­gehaalt". Evenzo 28-30 en de huwelijksbijzonderheden


1) F. N a g t g 1 a s, De Algem. Kerkeraad der N.H. Gem. te Middelb. van 1574-1860, Middelb. 1860, blz. 9, 20, 21. - Bij de ramp van Mei 1940 gingen de Notulen van de Kerkeraad van Middelburg en de Acta Classis Walcheren teloor.

2) B. Smytegelt, De bedroefde christen vertroost, Rott. z. j., blz. 116--123.

44
uit Deuteronomium 22 vers 13 en vervolg. I Chronieken 1-9 en 23-28 werden samengevat.

Toen men op 21 October 1764 met Genesis 1 was begonnen werd op vrijdag 21 December 1781 behandeld Ester 9 en 10. Daarna op zondag 23 December 1781 weder Genesis I "volgens Resolutie van de Vroetschap van 17 December 1781, welke Resolutie woordelijk te vinden is in de Acten van de Kerkeraad, en in de Acten van 't Ministerie". Men ziet, in dien tijd werd er zelfs niet een gering stapje door de Kerk gedaan, tenzij eerst de Burgerlijke Overheid daar verlof toe had gegeven. Op 29 October 1797 was men weer aan Ester 9 en 10 toe.

Maar in de revolutiedagen van 1795 had men een paar malen over andere stof gepredikt! de 5en Februari 1773 werd Ds Hinlopen in zijn kapittelbeurt vervangen, omdat hij naar 's-Gravenhage was "in de Commissie tot de nieuwe psalmen-berijming". En op vrijdag 29 Januari 1779 "zijnde 200 jaar na de unie te Utrecht heeft Hinlopen, ter gedachtenis hier van, een vrije stof gehadt, namelijk Ezech. 37: 16-19".

De Nieuw-Testamentische vervolgstof werd niet, zoals die van het Oude Testament, alleen in de wintermaanden, doch het gehele jaar op zondag- en woensdagavond behandeld. De volgorde was: de vier Evangeliën en de Handelingen der Apostelen. Daartussen door de Brieven.

De Openbaring van Johannes werd "overgeslagen om redenen"; evenzo de Lijdenstoffen, die in de andere beurten werden uitgelegd.

Na de Handelingen (en daarop behandeld epistel-deel) begon men weder bij Mattheus. Zo begon men b.v. bij Mattheüs I op 16 Mei 1759 en opnieuw de 5en November 1780.

Toen Dr A. W. Bronsveld in 1880 predikant te Utrecht werd, bestond aldaar het kapittel-prediken" nog in de woensdagavondbeurt­ Domkerk 1). De gewoonte, dat de Utrechtse Collega's elkander in dien dienst beluisterden, was weggezonken. Het bezoek door de Gemeente was toen reeds tot een minimum gedaald en het kapittel- prediken werd spoedig daarop, in December 1883, afgeschaft 2).
Op 16 Januari 1695 bevestigde Smytegelt's oom Pieter Smytegelt zijn neef te Middelburg met jesaja XXX: 20: "De Heere zal u wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven, maar uwe leraars zullen niet meer als met vleugelen wegvliegen, maar uwe ogen zullen uwe leraars zien" - een tekst, die vervuld werd! Smytegelt bleef tot zijn dood in Middelburg. Tegelijk werd Ds Jacob van Strijen bevestigd (in 1699 naar Rotterdam vertrokken). De intree was in de Oude Kerk met als tekst Handelingen X: 33: "Zoo heb ik dan van stonde aan tot u gezonden en gij hebt wèl gedaan, dat gij

1) Dr A. W. Bronsveld, Souvenirs, in: Stemmen voor W. en Vr., Utr., jg 1918, blz. 114.

) Acta Ministerii, op de data. De bewaardgebleven Acta Ministerli beginnen met Het Jaar 172:3.

45
hier gekomen zijt. Wij zijn dan allen nu hier tegenwoordig voor God om te horen al hetgeen u van God bevolen is".

Na de dienst kwamen er mensen in de consistorie de nieuwe herder de hand drukken. Hun vreugde vertolken zij in de woorden van de intreetekst: "gij hebt wèl gedaan, dat gij hier gekomen zijt". Het verhaal gaat,dat reeds in dezen eersten dienst verschillende luisteraars tot bekering kwamen, een teken van de machtigen klank van Smytegelt's prediking.

Zoals men bij zijn komst in Goes zeide, dat de dagen van Barenzonius en Witsius waren weergekeerd, zó herleefden met Smytegelt te Middelburg de dagen der vier Teellincks. Ewoud Teellinck, de rechtsgeleerde, na burgemeester van Zierikzee te zijn geweest, de eerste Ontvanger-Generaal van Zeeland in Middelburg (overleden in 1629), een man van piëtistische vroomheid, dus een man, die bovenal begeerde, dat er in de discipelen eenheid van leer en leven zoude zijn, praktijk der godsvrucht, was bedroefd om de gescheurdheid der Kerk. Principieel niet Rooms-katholiek èn niet remon­strants, vermaande hij de Middelburgse Kerk (hij was er in 1607 en in 1613 ouderling 1) en wijder de Nederlandse Kerk tot vrede, in een grote reeks geschriften. Voetius noemde hem "eximium et pium politicum, in Scriptis, si quisquam potentissimum" ("den voortreffelijken en vromen regent, meer dan wie ook machtig in de Schriften2).

Zijn broeder Willem (in hetzelfde jaar als Ewoud te Middelburg overleden) studeerde ook eerst de rechtswetenschap en promoveerde daarin te Poitiers in 1603 2): Na een bezoek aan Engeland – gedrenkt met de geest van Perkinsius c.s. - koos hij het predikambt en diende hij de Middelburgse gemeente sinds 1613. Ook hij pleitte in zijn_ gemeente en ver daarbuiten in de overvloed zijner geschriften voor een persoonlijk gereformeerd leven en voor strenge zelftucht. Voetius, ook hèm ten zeerste vererend, sprak van hem als van de gerefor­meerden Thomas á Kempis.

Willem Teellinck is de grote Zeeuwse mysticus. In zijn "Soliloquium" beschrijft hij in de taal van het Hooglied en van Bernard van Clairvaux de zaligheid van de menst die zichtelven in God verliest. Jezus, der ziele toevlucht, is de Hemelsche Bruidegom, naar wien zij verlangt, - in wien zij ook zichzelf niet meer gevoelt, maar alléén God 3). Hier is de bevinding als eigen acte der ziel verslonden in adoratie.

Twee van Willem Teellinck's zonen, geheel huns vaders geest-
1) F. N a g t g 1 a s, Algem. Kerkeraad van Middelb., blz. 73.

2) Over de Teellincks, zie Dr W. J. M. En g e 1 b er t s, W. Teellinck, Amst. 1898 en Dr P. J. M e e r t e n s, Letterk. Leven in Zeeland in de zest. en de eerste helft der zevent. eeuw, Amst. 1943, blz. 171-185.

3) W. Teellinck, Soliloquium, ofte betrachtingen eens sondaers die hij gehad heeft in de angst sijner weder-geboorte, Middelb. 1635; Dordr. 16478, Amst. 1681,, Amst. 1841.

46
verwanten, dienden eveneens de Kerk van Middelburg: Maximilaan (na in Vlissingen Engels predikant te zijn geweest) van 1646 tot zijn overlijden in 1653. Ook van hem zijn er tal van geschriften in de geest van het praktikalisme van Perkinsius, Amesius, Voetius. Gelijk alle Voetianen was hij boetprediker èn orangist. Dit laatste was hij nog te meer, omdat hij tot het volk der Zeeuwen hoorde, die het orangisme altijd sterk in zich hadden. De volksbeweging om Oranje weer als leidsman te krijgen ontsprong èn in 1672 èn in 1747 in Zeeland!


De jongere broeder van Maximiliaan. Teellinck, Johannes, was van 1647 tot 1649 Engels predikant te Middelburg; van 1655 tot 1660 Nederlands- te Utrecht. Aldaar werd hij in 1660 om zijn felle uitingen in zake het gebruik van de Kapittelgoederen verbannen. De Kerkeraad echter gaf hem een zeer eervolle attestatie mede. En Zeeland, Johannes' moederland, nam hem onmiddellijk weder op! In hetzelfde jaar 1660 nog werd hij predikant te Arnemuiden, vlak bij Middelburg (het Arnemuiden, dat zich een eeuw later, in 1773, zo fel zou kanten tegen de nieuwe Psalmberijming en bij de "Salmen" van Datheen wilde volharden).

In 1661 werd Johannes Teellinck predikant te Kampen en in 1674 te Leeuwarden, waar hij in hetzelfde jaar, op de 7en Mei, drie weken na zijn intree, reeds overleed. Johannes Teellinck pleitte, in de lijn van Van Lodenstein, voor een leven in en uit Christus, blijkende in goede werken 1).


Smytegelt was de 61e predikant van Middelburg. Tot zijn collega's in de veertig jaren van zijn dienst aldaar behoren o.a. Ds Nicolaas Schorer uit het aanzienlijkste Middelburgse geslacht (van 1678 tot zijn overlijden in 1711 aldaar). Deze vergezelde de vertegenwoordiger van Willem III, Willem van Nassau Odijk, die met een gezantschap in 1699 naar Frankrijk trok. Bij zijn terugkeer vereerden de Staten van Zeeland Ds Schorer duizend gulden voor deze taak. - Dan Smytegelt's oom Pieter Smytegelt 2) predikant te Middelburg van 1680 tot 1697 en overleden 1701. Hij was een niet-opvallend, maar trouw herder. Toen hij op zijn sterfbed lag, vroeg Bernard hem, of hij nog een boodschap voor de Gemeente had. Hij antwoordde: "Neen, anders niet dan wat gij der Gemeente van mijnentwege zult aanzeggen uit I Korinthiërs IV: 20" ("Het Koninkrijk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht2). Dit woord tekent de man. Zijn neef hield na zijn heengaan een rouw-predicatie over II Koningen LV: 1 ("Uw knecht, mijn man is gestorven, en gij weet, dat uw knecht de Heere was vrezende2).

In deze prediking bond Smytegelt de laatste boodschap van zijn Oom der Gemeente op het hart, - en nog dikwijls daarna haalde hij 1 Korinthiërs IV: 20 op de kansel aan. -


1) J. Teelinck, de vruchtbaermak. wynstock Christus, Campen 1666. - Zie hierachter, blz. 82, 124.

2) Zie hiervoor, blz. 2.

47
De strijdvaardige Jacobus Fruytier, in 1659 te Middelburg geboren, was als knaap in huis bij Melchior Leydekker, toen nog predikant te Renesse. Hij ging naar Utrecht mede, toen deze in 1678 aldaar hoogleraar werd en woonde ook daar bij hem in. Van 1695 tot 1700 (vertrokken naar Rotterdam) heeft hij in zijn geboortestad gestaan (overleden in 1731). Aanvankelijk pleitte Fruytier, in het voetspoor van Leydekker en Witsius - dus op gelijke wijze als Smytegelt - voor een verzoening van Voetianen en Coccejanen. Toen deze laatsten hier echter niet op ingingen, werd hij verbitterd. Zijn "Sions Worstelingen" was fel anti-Coccejus en anti-Re.ell en bezorgde hem eindeloze moeiten met de kerkelijke waardigheidsbekleders 1). Eerst in 1724 werd hij weer in de Zuid-Hollandse Synode - na betuiging van leedwezen - toegelaten.

Een jongere broeder van Melchior Leydekker, Jacobus, ook een Middelburger, geboren in 1656, werd in 1698 predikant aldaar en bleef er tot zijn dood in 1729; een Voetiaan als zijn broeder, en even geleerd; een sterk polemist. Hij legde de indruk op persoonlijke godsvrucht, tot welker kenmerken hij - evenals Smytegelt - niet de houding der somberheid rekende. - In hetzelfde jaar als Jacobus Leydekker werd Petrus Immens predikant te Middelburg (overleden 1720). Deze was ook hoogleraar aan de Illustre School aldaar; streng rechtzinnig; tegen "schandaleuze, ergerlijke, verleidende en ziel- verdervende gevoelens der oude libertijnen en hedendaagse Spino­zisten, Hattemisten en Vrijgeesten". Het meest bekend is Petrus Immens gebleven om zijn "Godvruchtige Avondmaalsganger" 2), een zeer veel gelezen werk, waarvan nog in 1912 een vijftiende druk uitkwam.

Zoals Smytegelt-preken zijn uitgegeven naar de aan­tekeningen van een luisteraarster, zijn ook die van Immens niet door hemzelf bezorgd, maar in druk gekomen op grond van de opname door Jacoba Petronella Winkelman. Van vele Voetsiaanse predikers vindt men vermeld, dat zij onder innerlijke duisternis tobden - Van Lodenstein, Smytegelt - hun leermeester Voetius gaf een "Disputaty van geestelicke verlatingen" uit; ook Immens kende ze. Op zijn sterfbed sprak hij:,,Ik weet, ik zal zeker zalig worden, dog het zal maar nauwelijks, nauwelijks, nauwelijks zijn". Het verzamel­werk "Wolke der Getuigen" geeft naast Smytegelt's ook Immens' bekeringsverhaal 3).

's Jaars na Immens kwam Ds Carolus Tuinman, evenals Smytegelt uit Goes naar Middelburg beroepen, en bleef er van 1699 tot zijn over­lijden in 1728. Hij was even geleerd als Jacobus Leydekker, schreef


1) J. F r u y tier, Sions Worstelingen, Rott. 1714.

2) P. Immens, De godvruchtige Avondmaalsganger, IVIiddelb. 1712; Rott. 183811; Sneek 1912".

3) Wolke der Getuigen, Doesburg 1899.

48
ook over taalkunde 1), was een streng Voetiaan en een hartstochtelijk bestrijder van Rooms-katholieken, Hattemisten, Spinozisten. Toen hij in 1715 zijn "Shibboleth" 2) aan de Staten van Zeeland had opge­dragen zonder deze daar tevoren in gekend te hebben, schonken zij hem wèl 25 Vlaams, maar besloten zij tegelijkertijd in het vervolg geen opdrachten te aanvaarden, tenzij het geschrift hun eerst bekend zou zijn gemaakt. Niet iedere uiting kon nu eenmaal gedekt worden met een opdracht aan een hoog College of - personage! De blikseminslag en de brand in de Abdijtoren van Middelburg in 1712 was voor Tuinman een voorproef van de straffen door de "zoo schrikkelijk gehoonde Goddelijke Majesteit".

Dr Petrus Santvoort kwam van de Gemeente 't Woud in 1700 naar Middelburg en overleed daar reeds in 1708. Over hem ging een ver­haal, dat hij plotseling zou overleden zijn door heftige ontroering, toen hij als jongste stadspredikant een tot de dood door radbraking veroordeelde daarop moest voorbereiden en vergezellen naar het schavot. Waar er in de jaren voorafgaande aan Sandvoort's, sterven echter geen terechtstellingen te Middelburg hebben plaatsgevonden, moet het verhaal legendarisch zijn 3).

Zijn verlovingstijd als jong predikant te 't Woud was geen poëtische periode. Kerk en justitie hadden er mee van doen - maar Middelburg (en Smytegelt als afge­zant) haalde Ds Santvoort naar Zeeland. –

Ook aangaande Ds Joh. Bierman, in 1709 predikant te Middelburg en 's jaars daarna hoog- leraar aldaar geworden, was het huwelijksrelaas zonder rozegeur. Zijn echtgenote was (volgens De la Ruë en die kon het als Middel­burger weten) zulk een,,heks", dat zij eens te Herborn, waar hij tevoren hoogleraar was, de ladder, op welke hij in zijn studeerkamer voor een boekenkast stond, wegtrok en hem eerst de gelegenheid tot afdalen gaf, nadat hij in een geldelijke aangelegenheid haar zin had gedaan! Als prediker was hij een "Leidsche" Coccejaan, dus met veel geleerde, voor de gewonen kerkganger onbegrijpelijke woorden en aanhalingen.

Johannes van Aalst of Aalstius stond van 1705 af als predikant te Middelburg. In 1709 was hij er daarnevens professor in de wijsbegeerte aan de Illustre School. Drie jaar later overleed hij. Hij was een polemicus tegen Balthasar Bekker, de Anabaptisten en de Antinomianen. Zijn stadgenoten gaven hein de bijnaam "paus Aalstius". - Ds Joh. Plener, uit aanzienlijk Zierikzeesch geslacht, diende Middelburg van 1713 tot 1754 (overleden 1762). Hij was een erkend Coccejaans


1) C. Tuinma n, Oorsprong en uitlegging der Nederl. spreekwoorden, Middelb. 1726. 2) C. Tuinman, Shibboleth of leugen en bedrog van den vermomden vrijgeest Marinus Booms, 1715.

2) Archief Kerkel. geschied., Leiden jg 1842, blz. 403; "Petrus Santvoort", aldaar, blz. 216-232; 401-420 over deze weinig verheffende verloving van Dr Sandvoort in zijn predikantejaren te 't Woud.

49
exegeet. De felle vervolging der Hattemisterij had zijn hart niet. - Albertus Voget, in 1695 te Bremen geboren, kwam in 1721 als predikant en hoogleraar en werd zes jaar later professor te Groningen. Daarna in 1735 te Utrecht tot zijn dood in 1711. Hij doceerde Kerkgeschiedenis. - Ds Gerardus van Hemert, die intree deed in 1722 en hoogleraar werd in 1726, bedankte voor een professoraat te Utrecht en overleed te Middelburg in 1750.

Een gestalte van grote invloed was Ds Jac. Willenisen, die in 1728 te Middelburg kwam en in 1740 er hoogleraar werd. Hij her­dacht de 27en November en de 1 len December 1774 zijn vijftig­jarig predikantschap in twee kerkdiensten, die elk van 5 tot 10 uur 's avonds duurden. Hij was in 1778 een halve eeuw te Middelburg ;

's jaars daarna ontving hij emeritaat. In 1781 overleed hij. Uit zijn grote vermogen deed hij veel wel. Van hem wordt ook vermeld zijn bezwaar tegen het begraven in kerkgebouwen. –

In hetzelfde jaar 1728 werd een tweede Schorer, Isak, predikant te Middelburg; in 1741 aldaar mede hoogleraar, - tot zijn overlijden in 1750. Ook van hem vermeldt De la Ruë een kerkdienst, die van 5 tot 9 uur 's avonds duurde 1).

Om zijn grote welsprekendheid was Ds Samuël Koenraad de Bruine bekend; geboren in 1700, intree te Middelburg in 1729, in 't zelfde jaar daar ook hoogleraar; naar Amsterdam vertrokken in 1739 (overleden 1748). –

's Jaars na Dr De Bruine kwam Ds Joh. Esgers, geboren 1696; ook hij trok naar Amsterdam, zijn vaderstad (in 1736) en werd professor te Leiden in 1740 (overleden 1755). Hij diende Middelburg "met zonderlinge aangenaamheid voor zich zelf, en een algemeen genoegen van groot en klein".

In Leiden was hij de opvolger van Prof. Taco Hajo van de Honert. Hij doceerde o. a. De Hebreeuwse Oudheden. In het jaar van zijn vertrek naar Leiden gaf hij een werk van zijn Middelburgsen voorganger Ds Tuinman uit 2).

Zijn nederigheid deed hem gelasten na zijn overlijden geen academische rouw-oratie te zijner gedachtenis te houden. - De laatste, die uit de lange rij collega's van Smytegelt vermeld worde, is zijn opvolger, geestverwant en intieme jongere vriend, Ds W. De Beveren, geboren in 1700. Op 9 October 1735 preekte hij intree met Psalm 132: 9; "Dat Uwe priesters bekleed worden met gerechtigheid en dat Uwe gunstgenoten juichen". Hij kwam over uit Naarden. Smytegelt kon bij dezen eersten dienst tegenwoordig zijn.

In 1773 herdacht Ds De Beveren zijn 50 jarige diensttijd. Twee jaar later werd hij emeritus. Zijn sterfdag was de 4e Februari 1782.
1) De Franse predikanten preekten in die dagen kort. E. Wolff en A. D e k e n, Historie van Mej. Sara Burgerhart, 's-Grav. 1782, 20e brief: "Die coquette abbeetjes maken het in een uur knaphandig af".

2) Keurstoffen uit de Heilige Schriften der Profeten, verklaart en toegepast door Carolus Tuinman. Uitgeg. Door J. Esgers, Amst. 1740.

50
Hij had met Smytegelt, aldus schreef hij in 1744, "deze laetste jaeren boven veele een familaer verkeer gehadt; hij was my altoos een geëerde Vader geweest, aen wien myn hert als Elizaes aen Elias gebonden was" 1).

De wallen der Kerk moesten beveiligd worden met het oog op de buitenstaanders. Op verzoek van de Classis Walcheren schreef Ds Jac. Leydekker - telkens kwam er tot hem een kerkelijke opdracht tot polemiek, wat aan zijn geschriften een breder gezag verleende - tegen de dominicaan Thomas du Jardin van Leuven een verdediging der "Hervormde Kerk tegen het Pausdom" 2). –

Op Leydekker's voorstel in de Kerkeraad werden op 11 December 1700 praeses en scriba afgevaardigd naar de Burgemeesteren met het verzoek de geschriften te verbieden van Adriaan van Eeghem, de theologische en medische autodidact-leraar der Doopsgezinden te Middelburg. Hij had gedeelten van Van Eeghem's geschrift "Verhandelinge van de Wet der Nature" voorgelezen en op ariaanse tentlenzen daarin gewezen 3).

Van Eeghem verweerde zich, maar Leydekker hield het laatste woord 4). –

De eere der Dordtse Synode verdedigde hij in verzet tegen Geraerdt Brandt's "Historie der Reformatie", ook nu weder op aanzoek der Classis van Walcheren. Hij droeg zijn werk op aan de Noord- en Zuid-Hollandse Synoden van het jaar 1705 en aan de predikanten der vier Zeeuwse Classes 5).
Binnen de wallen der Middelburgse Kerk was in Smytegelt's dagen waakzaamheid tegen heresie geboden, meer nog dan naar buiten. Nog golfde in Middelburg bij hoog en laag de invloed van het Labadisme na. Jean de Labadie (geboren in 1610), kwekeling der Jezuieten, daarna wereldlijk priester, was in 1650 onder invloed van Calvijn's werken gereformeerd, sterk praedestinatiaans geworden. Twee jaar later werd hij predikant te Montauban; in 1659 te Genève. Vandaar werd door Anna Maria van Schurman's broeder Johan Godschalk, ouderling der Utrechtse Kerk, De Labadie in Utrecht bekend. Op vurige aandrang van Anna Maria zetten haar leermeester Voetius, Essenius en Van Lodenstein er zich toe hem in Nederland als predikant beroepen te krijgen. De Waalse Gemeente van Middelburg beriep daarop hem in 1666. Zijn persoon en prediking maakten een
1) B. S m y t e g el t, Des christens heil en cieraat, Voorreden, blz. 20.

2) J. L e y d e k k e r, De Herv. Kerk in 't gemeen verdedigt tegen het Pausdom, Middelb. 1711. Titels in Biogr. Woord. van prot. Godgel., sub voce: Leydekker.

3) P. Nagtglas, Algem. Kerkeraad van Middelb., blz. 137. - A d r. van Eghem, Verhandel. van de Wet der Nature, Middelb. 1700; 17302. - C. P. van Eeghem, Adr. van Eeghem, Doopsgez. Leer. te Middelb., Amst. 1886.

4) J, Le y d e k k e r, De zaake van de Sone Gods verdedigt tegens de schriften van A, van Eeghem, Middelb. 1701.

5) Idem, Eere van de Nation. Syn. van Dordr. in de jaare 1618 en 1619, Voorgestaan en bevestigt tegen de beschuldingen van G. Brandt. In syn Historie der Reform., Amst, 1705--1707; 17372., Leydekker schreef zelf een kerkgeschiedenis: Kerckel. Historie, Dordr. 1691. De tweede druk onder de titel Adam, Moses en Christus, Middelb. 1701,

51
ontzaglijke indruk. Zijn woorden "quamen (aldus Anna Maria) in het minste niet te ruiken na sweet of olie van nacht-licht en menselijke naarstigheit, maar na sy wist niet wat voor een eenvoudige, krachtige en een natuyrlijke vloeyinge van hemelsche olie, die uit sijn borst, op de herten der toehoorders nederdaalde" 1). Hij greep naar het ideaal eener Gemeente zonder vlek of rimpel, naar het christelijk communisme der discipelen uit Handelingen 2. Hij predikte chiliastisch en ascetisch. Zijn hartstochtelijke "precisie" vervreemdde hem van de Kerk, zoals zij zich in zijn dagen - en altijd weer - vertoonde als mengsel van vele medelopers op de traditionelen weg en slechts weinige ware beoefenaars der persoonlijke godsvrucht. Zelf zoon van een officier was hij militant, sterk-individualistisch. Hij riep de predikanten op tot een leven van versterving en contemplatie 2). De samenkomsten onder "profeten", die de Artikelen van Wezel van 1568 hadden gewild 3), voerde hij in.

Maar de Kerk vreesde deze kleine samenkomsten zonder leiding van de ambtsdragers. Het einde was, dat De Labadie, na schorsing in October 1667, reeds in 1669 door de Waalse Synode te Dordrecht uit zijn ambt werd ontzet en van het Heilig Avondmaal gesuspendeerd. De Staten van Zeeland banden hem buiten de provincie. Weer was een profeet buiten de Kerk geplaatst, maar een profeet, die in zijn diepe, persoonlijke godsvrucht 4) de zegen der onvolmaakte Kerk bij al haar schuld, de sterkte van Gods Verbond en Belofte, niet kon erkennen. Dit bracht ook de scheiding teweeg van De Labadie, Anna Maria van Schurman en de hunnen van hen, die in zo velerlei opzicht hun geeste­lijk nabestonden: Voetius, Witsius, Jacobus Koelman, Wilhelmus Brakel, Smytegelt. Deze laatsten stonden op het standpunt, dat men verantwoordelijk was voor de brand der Kerk, niet weg mocht lopen, maar moest helpen blussen. Smytegelt wilde niet horen bij de "Labadisten, een volk, dat onder ons is opgestaan" 5).

Alle predikanten der Nederlandse Gereformeerde Kerk hadden de drie Formulieren van Enigheid ondertekend. De verschillen tussen Voetianen en Coccejanen sleten op het einde der XVIIe eeuw af. De kleuren liepen dooreen, - maar niet in de theologie van iedere Middelburger! In de Kerkeraad wond men zich de 15en Maart 1721 op over het gedrag van Ewoud Cornelisse, die zich niet ontzien


1) A. M. van S c h u r ma n, Eukleria, Amst. 1684, blz. 231.

2) Zie J. De Lab a di e, L'idée d'un bon pasteur et d'une bonne Eglise, Amst. 1667.

3) Artikelen van Wezel, II, 16 vgg (zie Kerk. Handboekje).

4) J. De Labadie, Manuel de piété, Middelb. 1668. Ned. vertaling in 1668 Handboekje der Godsaligheyt.

5) B. S m y t e gelt, Het gekrookte Riet, in preek 105. - Over De Labadie zie W. Goeters, Die Vorbereitung des Pietismus in der reform. Kirche der Niederlande bis zur Labad. Krisis 1670, Leipzig 1911; Biograph. Woordenb. van prot. Godgel., sub voce: De Labadie; Dr A. C. D u k er Gisb. Voetius, dl III blz. 220-225; Dr G. 0 o r t h u y s, Kruispunten op de weg r, Kerk, Wagen. 1935.

52
had op de korenbeurs tot ontsteltenis van verscheidene omstanders te zeggen, dat hij "liever wilde wezen paaps als Coccejaans''1).

Tegen de heresieën van Roell, Bekker en Vlak was men afgeschut door de Walcherse artikelen van 1693. Maar onder belijdenis der orthodoxe waarheid sloop het rationalisme binnen. Was dit laatste met een dorre kritiek op het dogma niet bevredigd, dan kon het aan­gevuld worden met een mystiek gevoel, dat de Schriftuurlijke en dogmatische uitdrukkingen aanhield, doch er een wijsgerig-anders­gekleurde zin aan gaf. Zo vindt men rondom het jaar 1700 telkens betuigingen van afschuw voor Spinoza's wijsbegeerte bij personen, wier denken tegelijk door deze zelfde philosophie gedrenkt was. Die betuigingen waren te goeder trouw en niet een camouflage tegen het gevaar van kerkelijke censuur. Juist met het oog op het gevoelvolle der Zeeuwse religie moest de Kerk bedachtzaam zijn in dezen. Daar­naast kon een anti-cartesiaansche en anti-spinozistische orthodoxie weer verschrompelen tot een wettische vroomheid. En iedere zich tegen de aanwezige prediking ingaande stroming zocht de bespreking, de kweking en verspreiding harer bijzondere opvattingen in kleine samenkomsten met geestverwanten. Vandaar in die dagen de ver­dubbelde huiver der Kerk voor conventikelen. Voor Smytegelt en zijn medepredikers gold als de zware taak een levende orthodoxie den volke te brengen; - op de bodem der Dordtse belijdenis staande, op te wekken tot persoonlijke gereformeerde godsvrucht en het ganse volksleven in dien zin te stuwen.
Jacobus Verschoor, in 1648 te Vlissingen geboren, zelf dus een Zeeuw, onder verdenking van afwijkende opvattingen meer dan eens niet toegelaten bij het praeparatoir examen, dreef het gereformeerde particularisme supralapsarisch op de spits. Hij was geen pantheïst, geen spinozist. Volgens hem was de zonde in de staat der rechtheid niet meer toerekenbaar en slechts een menselijke onvolkomenheid' der uitverkorenen. In conventikelen werden zijn anti-nomiaansche beschouwingen besproken. Hij drong daar aan op een bestuderen van de Bijbel in de grondtalen en bestreed daar de in andersgezinde conventikelen veelszins ongeprezen chronische bekommernis.

De Verschoristen of "Hebreeën worden door W. à Brakel in zijn "Logikè Latreia" aldus getekend: "In deze dagen begint zich een sekte te openbaren, die zich Hebreeën noemen, omdat de een of ander van hen het Hebreeuwse A.B. kent; en anderen het kunnen lezen, en misschien een enkele of twee het beginnen te verstaan. Waardoor zij zich in beelden, dat zei die taal zo wel kennen als de beste, en dat ze uit hunne eigene ogen kunnen zien, en weten, hoe ieder woord vertaald moet worden; hier handelen ze meesterlijk, schoon zij niets,


1) V. Na g t g 1 a s, Algem. Kerkeraad van Middelb., blz. 136 vgg (handelende over de Jaren, dat Smytegelt in M. stond (1695-1735).

53
weten dan dat D. Leusden in zijn Woordenboek en D. Trommius in zijn Concordantie hun zegt; het zijn een deel ongeregelde en losse mensen, die de genade Gods tot ontuchtigheid en goddeloosheid misbruiken, en der christenen vrijheid tot een oorzaak voor het vlees nemen: Vrouwen onder hen voeren het hoogste woord, en prediken op hare wijze: zij kunnen de kerk wel niet veel schade doen, dewijl zij het onkruid, dat al lang behoorde uitgeworpen geweest te zijn, aftrekken; maar zij verleiden evenwel de arme zielen met gerustheid naar de hel: zij zijn onbestendig, somtijds zeggen ze dit, somtijds dat. Zij schijnen al op het hoogste geweest te zijn, en worden alreeds verachtelijk bij alle burgerlijke eerlijke mensen. Hun leer komt merendeels hier op uit:

a) Zij stellen, of een onbepaalde verkiezing van allen, die geloven, dat Christus voor hen gestorven is, of een bepaalde van een zeker getal, welke God van eeuwigheid in Christus aanziet, en alzo van eeuwigheid rechtvaardigt: zodat Hij van hun begin af niets tegen hen heeft: als dezen geboren worden, zo wordt Adams zonde hun niet toegerekend, en de verdorvenheid der natuur is hun geen zonde, omdat ze al gerechtvaardigd zijn.

b) Zij stellen, of een onbepaalde voldoening van Christus voor allen, die maar geloven, dat Christus hun Zaligmaker is, of een bepaalde voor alle bijzondere uitverkorenen; waardoor niet alleen al hunne zonden, voorledene, tegenwoordige en toekomende zonden betaald zijn; maar ook dat God hen van toen af aan volmaaktelijk gerechtvaardigd heeft, en tien van hun eerste begin af niet anders dan in Christus aanzien kan, zodat alles hun geen zonde meer is, schoon zij alles doen, wat men zonde noemt.

c) Zij stellen het geloof in het vaststellen, dat Christus hun Zalig­maker is, en voor hen is gestorven, zonder dat zulks blijkt uit enige kentekenen van droefheid over de begane zonden, daar ze mede lagchen, van bekering, die ze niet anders achten, dan te geloven dat Christus voor hen gestorven is; van heiligmaking, welke zij stellen in de inkleving van Christus' geregtigheid, als hunne eigene personele geregtigheid, zodat zij zelf zo moeten aangemerkt worden als die de wet in zijn eigen persoon heeft voldaan, en op welken de wet nu niet meer te zeggen heeft. Zodat het hun genoeg is, als zij maar geloven, dat Christus voor hen gestorven is, dan zijn ze vrij' van alle smet, en al wat ze doen is hun geen zonde, men mag daarover niet bedroefd zijn, men heeft die niet te belijden, en tot Christus om ver­zoening te zoeken, te lopen en dien tot zijn rantsoen aan te nemen: men heeft niet om vergeving te bidden, omdat zulks spotten zou zijn met God, dewijl hun al vergeven is, hetzij van eeuwigheid, hetzij in Christus' dood en opstanding, hetzij van dien tijd af, dat ze geloofden, dat Christus voor hen gestorven is. Men heeft nu niet anders te doen dan te danken; hunne opwekking tot geloof is: zoudt gij zo ondankbaar 54 zijn, dat gij niet geloven zoudt, dat Christus voor u gestorven is? Gelooft dat maar, zo zijt gij vrij van alles.

d) Zij stellen, dat men niet gehouden is aan de openbare gods­dienst; dat er geen zending van leraars is; dat iedereen nu een leraar moet zijn. Van de sacramenten maakt men geen werk, of, zo men ze gebruikt, dat niemand ze gebruiken moet, die twijfelt aan zijn zaligheid.

Zodat de grond van al hunne gruwelijke en vleselijke stellingen is de misvatting van het misbruik van de regtvaardigmaking, zodat zij op de vraag, of de regtvaardigmaking maar eens en dat van eeuwig­heid af, of in de dood van Christus, of in de eerste vaststelling, dat Christus zijn Zaligmaker is, geschiedt? antwoorden, dat de regt­vaardigmaking niet dikwijls en dagelijks geschiedt, maar alleen eens voor al geschied is" 1).
De Waalse Kerkeraad van Vlissingen en de Kerkeraad van Middel­burg hadden in 1684 bezwaar tegen de conventikelen der "Hebreën", waar men "onbeschaernde lastering van Leraren" kon beluisteren. De Staten van Zeeland droegen aan de Middelburgse predikanten Nieólaas Schorer, Jacobus Fruytier en Joan de Visser de 31en Mei 1696 op Stellingen te ontwerpen teneinde deze zouden worden voor­gehouden aan Verschoor en zijn meest bekende aanhangster Grietje van Dijk, een "Jezabel" volgens Ds Tuinman 2). De eersten Maart 1697 werd een gesprek gehouden door Ds Schorer en Ds Fruytier met Verschoor en Grietje van Dijk ten huize van Burgemeester Steven Voet aan de hand van deze "Theses". Het gesprek duurde van 's middags vier tot 's avonds elf uur en er werd uitgemaakt, dat de twee predikanten het gewonnen hadden. Het verslag ervan is bewaard gebleven 3).

Men bleef waakzaam en de Kerk bleef de sterken arm der Overheid tegen de conventikelen der "Hebreeën" inroepen. Op de Zuid-Hollandse Synode van 1697 te Breda werd onder artikel 26 medegedeeld, dat de deputaten in zake de "Hebreeën" de Raad­pensionaris Heynsius hadden begroet. Deze had daarop met "de heren der Ridderschap daerover gebesoigneert, ende was besloten de conventiculen van dese wargeesten te stuyten . . .. D.D. Deputati hadden een geheel relaes van klachten tegen dat volck; versoeckt de Christelicke Synode dat D.D. Deputati neffens de classen willen waken om dat inkruypende quaedt met allen ernst te resisteren, gelijck voor dezen is geschiet" 4). Na Verschoor's overlijden in 1700


1) W. á Br a k e 1, Logikè Latreia, d.i. Redel. Godsd., dl I hoofdst. XXXIV, § LIV. 1) Theses, Opgestelt door de E. Gedeputeerde des E.E. Classis van Walcheren, Ds N. Schorer, Jac. Fruytier en Joan. De Visser . . . . om voorgestelt te worden aan J. Verschoor en Grietje van Dyck, Middelb. z.j. Biogr. Woord. van prot. Godgel., sub voce: Fruytier. Deze "Theses" werden beantwoord met Anti-Theses, of Correctie'der Sestien Artykelen. 2) Copye v. D. Confer., geh. ten Huyse van d'Hr Burgem. Steven Voet, dato de 1 Martij 107, Miciclelb" voor J. Boter.

4) Acta Z.H. Syn., dl VI blz. 429.

55
verdween dit "quaedt" uit Zeeland, Holland en Utrecht. Over Grietje van Dijk vervoegde de Kerkeraad van Middelburg zich de 4en Januari 1710 bij de stedelijke regering met een uitvoerig request over een libel, getiteld "Licht schijnende in duystere plaatse", waarvan Grietje voor de schrijfster werd gehouden. Zij werd veroordeeld om de stad binnen 24 uur te verlaten.
Willem Deurhoff, een Amsterdammer, geboren in 1650 in Amster­dam (overleden 1717) was een lederbewerker en wijsgerig autodidact. Al jong las hij de werken van Descartes in vertaling. Daarna Spinoza's "Ethica". Het stramien van Deurhoff's denken was de terminologie van Spinoza, doch pantheïst werd hij niet. De leer der praedestinatie werd voor hem tot een determinisme. Geloven kan men, volgens hem, slechts wat men inziet. Wonderen zijn het gevolg van de eerste beweging door God in de stof gelegd en zijn dus uitvloeisel van het uitgangspunt dier beweging. De Triniteit bewees hij, los van de Heilige Schrift, uit het zuivere denken 1). Deurhoff's geschriften en conven­tikels - waar dan wijsgerige Bijbelbesprekingen werden gehouden, o. a. van 1708 tot 1717 394 over het boek Job - wekten het verzet van de Kerkeraad van Amsterdam, en o. a. van Koelman en bijzonder van Prof. T. H. van de Honert van Leiden en diens zoon Jan, eveneens hoogleraar aldaar. Tot ver in de XVIIIe eeuw bleven de Provinciale Synoden waarschuwen tegen het Deurhoviaansche gevaar, een spinozis­tisch-gekleurd deïsme.
Een predikant, nu niet een lekebroeder, wiens beschouwingen omstreeks 1700 de Kerk in beroering brachten, was Ds Frederik van Leenhof, een Middelburger, geboren in 1647. Reeds bij zijn beroeping naar Nieuwvliet in 1672 rezen er bezwaren tegen zijn leer, later ook t. a. z. van de verwaarloozing door hem van die gemeente. Hij werd predikant van Zwolle in 1681 tot zijn ontslag aldaar in 1711 (overleden 1713). Hij was een begaafd kanselredenaar, wijsgerig geschoold, van aesthetische allure, zijn theologie met rationalistische inslag, door Spinoza gedrenkt, al had hij dan bezwaren tegen dezen wijsgeer. Evenals Verschoor was Van Leenhof zeer gekant tegen een bekommerd geloof. Van Leenhof is aanhanger van een wijsgerig­-religieus optimisme. De rede leert de onveranderlijke orde der dingen in opgewekte onderworpenheid aanvaarden - gelijk Spinoza het leerde. In 1703 verscheen Van Leenhof's meest bekende geschrift: "Den hemel op Aarden" 2).
1) W. D e u r h o f f, Overnatuurkundige en Schriftuurlijke Saamstellinge van de H. Godgeleerdheid, afgeleid uit het kennelijke Gods, uit de weezendlijke genaadegifte en uit de Heilige Schrift, Amst. 1715. Over Deurhoff, Leenhof, Van Hattem c.s. zie Dr J. S e v e r ij n, Spinoza en de Geref. Theologie zijner Dagen, Utr. 1919, blz. 149-223.

2) F. van Leenhof, de hemel op Aarden, of een korte en klaare Beschrijvinge van de Waare en Standvastige Blijdschap, zo naar de Reden, als naar de H. Schrift, voor alle slag van Mensen, en in allerlei voorvallen zaamengestelt, Zwolle 1703; Kampen 1703.2 Amsterd. 1704.3. Idem, de Hemel op Aarden opgeheldert van de Nevelen van Misverstand en Vooroordelen, Zwolle 1704. Zie Biogr. Woord. van prot. Godgel., sub voce: Van Leenhof.

56
Van Leenhof achtte zijn standpunt niet in strijd met de belijdenis der Kerk. Maar hij werd door de Classis Zwolle geschorst. Zijn Kerkeraad en de Zwolse Magistraat dekten hem echter. T. H. van de Honert, toen te Amsterdam predikant, behoorde tot Van Leenhof's scherpste bestrijders. Uiteindelijk werd hij eervol gepensioneerd, met behoud van zijn plaats in de predikantenbank en met toegang tot het Heilig Avondmaal 1). Hij werd dus iets milder behandeld dan Balthasar Bekker in 1692. De Staten van Holland verboden bij placcaat van 18 December 1706 Van Leenhof's "Hemel" en de Synoden bleven tot ver in de 18e eeuw zijn naam met afschuw noemen. "Van wijsgerig standpunt gesproken, aldus Dr J. Lindeboom, bewijst men aan het optimistisch rationalisme van Van Leenhof met zijn leer van, eeuwige ordre' en ,beteringe des mensen', waarin zoveel nadruk wordt gelegd op ,beleeftheid' en ,stigtinge' - men hoort de achttiende eeuw bewijst men aan de gemoedelijke en onbeholpen- duistere speculaties van Deurhof, en aan het mystieke pantheïsme van de Hattemisten wat te veel eer door zonder meer van Spinozisme te spreken" 2). Dr Severijn wees in zijn "Spinoza" dit Spinozisme echter inderdaad onweersprekelijk aan. Nu niet "van wijsgerig stand­punt", doch van het kerkelijke uit, bezien hadden de predikanten, classes en Synoden de taak de belijdenis en de verkondiging zuiver te houden, temeer, zo de afwijkende meningen onschuldig leken, en als, gelijk in Zeeland, een gevoelvol gemoedsleven de ontvankelijk­heid ervoor vergrootte en de profeten in conventikels met groter vuur getuigden dan zulks van de kansel geschiedde.
Te meer ook was kerkelijke waakzaamheid geboden, wanneer het sympathieke ener persoonlijkheid het woord na aan het hart bracht. Dit was het geval bij Ds Pontiaan van Hattem. Op de Zuid-Hollandse Synode van 1697 te Breda verhaalden immers "D.D. Deputatie aen­gaende Pontiaen van Hattem, dat deselve door sonderlinge minlijck­heydt in de huysen en herten der mensen wist in te sluypen" 3). Hij was in 1641 te Bergen-op-Zoom geboren, in 1672 predikant ge­worden te St.-Philipsland op Tholen. Zijn catechetische lessen brachten hem in verdenking. De Theologische Faculteiten der Universiteiten van Leiden en Utrecht achtten hem onrechtzinnig. Leiden oordeelde na redres over Van Hattem's Lessen gunstig. Ten slotte - na vele classicale samensprekingen - bevalen de Staten van Zeeland, dat een Coetus in zake Van Hattem te Middelburg bijeen moest komen.
1) Zie Stemmen voor Waarheid en Vrede, Utr. jg 1886, blz. 421-428: E. H. v a n Leeuwen, Overheidsbemoeiingen met de geref. Kerken.

2) Prof. Dr J. L i n d e b o o m, Stiefkinderen van het Christendom, 's-Grav. 1929, blz. 352 (Z.H.)

3) Acte Synod., dl VI blz. 429.

57
Dit had op de 17en Mei 1683 plaats. Van Hattem werd de 29en afgezet. De Staten keurden het vonnis goed en gelastten hem St.-Philips­land te verlaten.

Pontiaan van Hattem vestigde zich in zijn geboortestad en ging er - wel door de Kerkeraad, maar niet door de Magistraat afge­wezen - conventikelen houden. Ook in Zeeland, Amsterdam, 's-Gravenhage deed hij zulks. Op remonstrantie der Classes van Wal­cheren, mede uit naam van de andere drie Zeeuwse Classes, vaar­digden de Staten van Zeeland de 21en Maart 1692 een resolutie uit, waarbij Van Hattem's "erroneuse en lasterlycke" leringen ver­boden werden. De 18en November van dat jaar verzocht de Kerkeraad van Bergen-op-Zoom de Classis van Walcheren zich door bemiddeling van de Staten van Zeeland of Gecommitteerde Raden te wenden tot de Staten Generaal, dat de Zeeuwse resolutie ook buiten Zeeland "werckstelligh xnoghte worden gemaeckt". Een dergelijke resolutie gaven de Staten Generaal inderdaad in September 1694.

Alom was de Kerk tegen Van Hattem op haar hoede, want op de reeds genoemde Zuid-Hollandse Synode van 1697 klaagde men, dat Van Hattem 't land door reysde om sich discipelen te maken, had enige bedenckelicke conventiculen in 's-Gravenhage, sonder dat men enigh bequaem middel wist om hem sulcks te beletten, of men moest hem de Haagh ontseggen, ten welcken synde D.D. Deputati tot de heren van 't Hof en van de Haagh wierden gewesen. De kerckenraed van Dordrecht hadde hem aen hare overigheydt bekent gemaeckt, die daerop ordré gestelt, van dat effect, dat hij vrijwilligh Dordrecht hadde geruyxnt. Die van de Classis van Tholen en Bergen op Zoom sullen eerlangh een historie van denselven uytgeven, waerin omstandigh sullen melden de redenen waerom hy uyt de dienst der Kercke is uytgeset. De Classen waren tegen hem op hare hoede ende namen aen daerin te continueeren".

Voor en na Van Hattem's dood in 1706 te Bergen-op-Zoom was Smytegelt's Middelburg ten nauwste met de bestrijding van het Hattemisme verbonden. Immers daar verbleven en conventikelden en schreven zijn vurigste vereerders: zijn dienstbode "Dominé Dina", na haar huwelijk vrouw Dane, - vereerd gelijk een profetes, doch door Ds Tuinman voor een "pestilentiaal vrouwmens" gescholden en in 1726 te Zierikzee geëxcommuniceerd; Mr Jacob Roggeveen, de befaamde ontdekkingsreiziger, de uitgever van Van Hattem's werken 1); de Middelburgse schoenmaker Marinus A. Booms (in 1728 te Breda overleden), die in 1700
1) P. van Hattem, de val van 's Werelts Af-god, ofte het gelove der heyligen, zege-pralende over de lere van eygen geregtigheyt. 's-Grav. 1718 vgg. De Staten van Holland verboden de uitgave 26 Febr. 1732; de Staten Generaal 21 Mei 1733. Zie Biogr. Woord van prot. Godgel., sub voce: Van Hattem. - A. E e k h o f, De Theo!. Faculteit te Leiden in de 17e eeuw, Utr. 1921, sub voce: Van Hattem.

58
disputeerde met Ds W. Spandaw van Oudelande, de schrijver van de "Bedekte Spinozist" 1). Voorts behoorden tot Van Hattem's naasten kring de Leidsche wever en catechiseermeester Jacob Brill (overleden in 1700); Ds Gosuinus van Buitendijk, predikant van Schore en Vlake en in 1710 als Hattemist afgezet, daarna medicus; Anna Sabbinge en haar echtgenoot Pieter Wildschut, burgemeester van Arnemuiden. In September 1718 en Juni 1719 vroeg de Kerkeraad aan de Staten van Zeeland dezen burge­meester af te zetten en tegelijk om aan medicinae doctoren, welke dergelijke gevoelens waren toegedaan, te verbieden de praktijk uit te oefenen. Anna zelf werd niet gecensureerd 2).

Inderdaad Middelburg's Kerkeraad stond op de bres tegen de Hattemisterij en Smytegelt streed mee. De 2en Juli 1707 droeg de bijzondere Kerkeraad aan Ds Immens, Ds Joh. van Aalst en Smytegelt op onderzoek in te stellen naar de conventikels van Booms. Deze verweerde zich in een "Apologie" 3). Na eindeloos uitstel viel de beslissing door de Kerkeraad op 27 Mei 1714: Booms werd ge­excommuniceerd 4). Booms had de Kerkeraad geprikkeld door de uiting, dat "'s Landts hoge machten hem en zijn aanhangers meer toegenegen waren dan der Classis en haar requesten". De 14en Maart 1714 had de Kerkeraad daarop besloten door twee afgevaardigden de Burgemeesteren om opheldering aangaande Booms' woorden te verzoeken. Dezen betuigden hun gezindheid om zijn "gruwelijke gevoelens" te "dempen". Dit geschiedde bij besluit van 29 Maart 1714 van Burgemeesteren en Schepenen van Middelburg, dat tien Hattemistische geschriften op de markt door de beul verscheurd en verbrand moesten worden (zeven van deze tien waren van Van Hattem's hand) 5). Steven Kloet kreeg wegens ketterij en godslastering drie jaar tuchthuisstraf. Booms werd verbannen.

De kampioenen in Middelburg tegen Van Hattem, Booms en andere geestverwanten waren Ds Tuinman en Ds Leydekker. Van Hattem's "'s Werelds Af-god" deed Tuinman ijzen:



"Zelfs in de afgrond laat zich zulk een taal niet horen,

Schrik dan, o Wereld, voor dat doodlijk zielsverderf".

Hij onthulde de "heilloze gruwelleer der vrijgeesten", de "Leugen en bedrog van de vermomden vrijgeest Marinus Booms" en nog in


1) W. S p a n d a w, De bedekte Spinozist ontdekt in de persoon van Pontiaan van Hattem, Goes 1700; Utr. 173322

2) Zie Ned. Archief voor Kerkel. Geschied., Leiden jg 1848, blz. 127 vgg. Aldaar blz. 59-169: 15 van Leeuwen, De antinomianen.

3) M. A. Booms Apologie of Verantwoording: zynde een waaragtigh Verhael van de Proceduren der Consistorie van Middelburg, met alle de Stukken, zo Beschuldigingen
als Antwoorden daer toehorende, Middelb. 1714.

4) Archief voor Ned. Kerkgeschied., 's-Grav. jg 1885; blz. 65 vgg: A. W. Wybrands, M. A. Booms. Een bladz. uit de geschied. Der Spinozister ij, blz. 51-128.

De titels dezer zeven in Biogr. Woord van prot. Godgel., sub voce: Van Hattem, blz. 578.

59
1717 en 1719 "Het helse gruwelgeheim" en hun "Ijsselykheden" 1). En Ds J. Leydekker schreef in 1719 op verzoek van de Classis van Walcheren "De blijde Spinozist en de bedroefde Christenleraar" 2). Op 14 Januari van dat jaar had de Kerkeraad van Middelburg zich tot de Overheid gewend onder toezending van enige uittreksels uit "De val van 's werelds Af-god", met verzoek om, wanneer Mr Jacob Roggeveen, zulk een "schadelijk mens en besmettende zielepest zich verstouten mocht om weder in de stad te komen, hem zodanig te straffen als de Goddelijke en menselijke wetten omtrent openbare godslasteraars en bedervers van land en kerk statueerden".

Ds Immens en Ds Tuinman waren de opstellers van deze remonstrantie, welker woorden de felle stijl van de laatste verraden. Ds Tuinman had ook in dat jaar 1719 op last van de Kerkeraad zijn "Korte afschetsing der ijsselijkheden, welke door de Spinozistische vrijgeesten uit­drukkelijk worden geleerd" opgesteld, terwijl de Kerkeraad in 22 artikelen de door van hatternisterij verdachten te ondertekenen afgewezen dwaalleer formuleerde 3).

Twee jaar later - in 1721 - vroeg de Kerkeraad van Zierikzee blijkens de Notulen van Middelburg's Kerkeraad inlichtingen naar aanleiding van een excommunicatie, want het "zoude haar tot hartelijke blijdschap zijn, wist zij middelen hoe dit schrikdier van libertinisterij en atheïsterij onder ons volk winnende uit de volke en stad te drijven, dit fenijn te stuiten en dezen Dagon voor de bondsark hoofd- en handeloos te doen nederstorten".

De Middelburgse Kerkeraad verwees Zierikzee naar Ds Tuinman's schriftuur. En toen in 1735 - 't jaar van Smytegelt's emeritaat - vernomen werd, dat "de beruchte Rafter/rist Woutelaers uit Utrecht en Amsterdam gebannen, hier in de stad [Middelburg] logeerde, besloot men zorg te dragen, dat zijn zielverdervende gevoelens niet zouden voorteten als de kanker en de Magistraat te verzoeken deze schadelijke pest uit de stad te voeren" 4).

De volgehouden en hartstochtelijke afweer der Kerk tegen Van Hattem en zijn aanhang wortelde in diens spinozistisch pantheïsme. Tegen Descartes' wijsbegeerte had zij zich van Voetius' dagen af sterk verzet, maar Descartes bleef principiëel Rooms-katholiek en aan­vaardde dus onomwonden al de centrale leerstukken, waarin Rooms­katholieke en gereformeerde Kerk oecumenisch belijden. Spinoza is echter van de Christelijke Kerk door een onoverbrugbare kloof ge­scheiden, God - oftewel de Natuur is niet te harmoniseeren met de


1) C. Tuinman, De heilloze gruwelleer der vrijgeesten, 1714; Idem, Shibboleth of leugen en bedrog van de vermomden vrijgeest Marinus Booms 1715; I d e m, De liegende en bedriegende vrijgeest ontmaskerd, Middelb. 1715; I d e m, Het helse gruwelgeheim der heilloze vrijgeesten, 1717; I d e m, Korte Afschetsing der IJsselijkheden (V. Hattem en Roggeveen), Rott. 1719.

2) J. L e y d e k k e r, De blijde Spinozist en de bedroefde Christenleraar, Rott. 1719.

3) J. van L e e u w e n, t.a.p., blz. 160-169 de 22 Artikelen.

1) Notulen van 7 Januari 1735.

60
Natuur als de schepping van de alleen Souvereine. Van Hattem verkondigde in Spinoza's voetspoor een vereniging van God en mens, - met behoud van de menselijke persoonlijkheid -; bij Brill en Ds Van Buitendijk was in die vereniging ook de mense­lijke persoonlijkheid opgeheven en kwam men tot een pantheïstisch­-mysticistische vereenzelviging - juist hèt fundamentele verschil tussen mysticisme en christelijke mystiek, welke laatste een ver­eniging, nimmer een wezenlijke vereenzelviging van God en mens kan aanvaarden. Bij Van Hattem werd, gelijk bij Deurhoff, de kerkelijke praedestinatiebelijdenis tot wijsgerig - ook wijsgerig blijmoedig stemmend - lijdelijk optimisme. Toorn Gods over de zonde is Van Hattem - als Spinoza - een wanbegrip. De mens moet t. a. z. van God volgens Van Hattem spinozistisch anders gaan denken. De Bijbel­se bekeringsroep verdwijnt. Zonde is niet schuld, maar ziekte. Brill had een theosofische inslag, welke aan een anderen schoen­maker, aan Jacob Boehme verwant was.

Het voortdurend beroep op de Heilige Schrift door Van Hattem en de zijn bracht de Kerk niet op een dwaalspoor. Zij legden de Bijbel uit "naar de geest" en openden daarmede de deur tot een exegese naar hun wijsgerige vooronderstellingen. Mr Jacob Roggeveen kon wel nadrukkelijk weigeren spinozist te willen heten, Spinoza een ongodist noemen, - maar Ds Leydekker was terecht over dezen "blijden Spinozist" bedroefd 1). En Prof. Van Manen mocht al uit­spreken: "Van Hattem was geen spinozist", in wezen was hij het wèl 2 ).

Schone, stichtelijk-klinkende, bijbelsch-gekleurde inkleding der gedachten konden dit voor de Kerk niet caxnoufleren. De kerkelijke belijdenis werd beschouwd en slechts aangehouden als symbolisch hulsel der spinozistisch-Hattemistische wereldvisie. Het mysticistisch kleed maakte de zaak in wezen des te gevaarlijker. Hetgeen zich on­schuldig voordeed was niet onschuldig. Zij werd welbewust, - 17e­ en 18e-eeuws - hardhandig en sneed naar de stijl dier dagen onder voortdurend hulpgeroep om de sterken arm der Burgerlijke Overheid, ranken weg, al waanden deze in oprechtheid zichzelf tot de waren Wijnstok te behoren. De Kerk had de moed in de dagen der ontluikende tolerantie de blaam van onverdraagzaamheid op Zich te laden.

Bij deze ganse strijd der geesten, die in Middelburg zo heftig uitgestreden werd, vindt men Smytegelt's naam slechts een enkele maal vermeld. Hij schreef niet als zijn collega Leydekker geleerde apologieën. Hij deed geen felle tractaten flitsen als Ds Carolus Tuinman.


1) Zie hiervoor, blz. 60.

2) De Gids, Amst. jg 1885, dl III blz. 357--429: dl IV blz. 84-115: Prof. Dr W. C. van Manen, Pontiaan van Hattem. Aldaar, blz. 111.- Idem in Ned. Arch. v, K.G,, jg 1885, blz. 293-348: De procedure tegen P. v. H.

61
Zijn taak lag elders: zij was de herderlijke, persoonlijke zielszorg, van de kansel en aan de huizen. In zijn preken over de heiligmaking zinspeelt hij wel op de heterodoxie van Roëll, doch zonder hem te noemen 1).

Als hij zich over een theologische controverse bij name uitliet op de kansel, moest het dus te meer opvallen. Zo, toen hij zich in de Koorkerk liet ontvallen: Lampe lijkt op "een stinkende vuile lamp". Dit moet gebeurd zijn omstreeks 1729, vlak na het overlijden van Prof. F. A. Lampe (1683-1729).

Lampe, een vereerder van Coccejus, van 1720 tot 1727 professor te Utrecht, daarna in Bremen, bepleitte precies als Smytegelt zeer een persoonlijk geestelijk leven. 't Is dus niet te verwonderen, dat Smytegelt's biograaf, Ds De Beveren, begint met een aanhaling uit Lampe 2) en ook Schortinghuis in zijn "Innige Christendom" hem negenmaal ten bewijzen vermeldt.

Bij Lampe, gelijk bij Smytegelt, wordt tot het geloof ook gerekend het hongeren en dorsten naar de gerechtigheid van Christus, dus het toevluchtnemend vertrouwen. Hij pleit ook voor conventiekelen.

Maar in zijn uitleg op het Evangelie van Johannes 3) had Lampe op Johannes 5: 26 en 15: 26 uitgesproken, dat de gewone opvatting van de Generatie des Zoons geen steun vindt in de Heilige Schrift. Dit riekte naar Roellianisme en dreef Ds Fruytier er toe Lampe's exegese tritheïsme aan te wrijven. Deze zeide van zijn kant, dat Fruytier's gedachtegang tot arianisme voerde 4).

Het debat verstomde kort na de dood van Lampe. Smytegelt was het blijkbaar in dezen eens met zijn vroegere Middelburgse collega Fruytier. Vandaar zijn weinig verheffende zinspeling op Lampe's naam.


Te midden van deze hoog opslaande golven van verweer en aanval en censuur ging het gewone, alledaags che, kerkelijke bestel te Middel­burg voort. Een parmantige koster der Nieuwe Kerk kreeg op 7 Februari 1728 bevel van de Kerkeraad om, wanneer hij de predikant die predikte, iets te berichten had, op de kansel te komen "en het stilletjes te zeggen". Het liefdewerk der Kerk ging óók voort. De 14en Juni 1713 kwam in de Kerkeraad de opdracht der Overheid ter sprake om in alle kerken te collecteren "voor onze arme geloofsgenoten, die van Rijssel enz. herwaarts zijn overgekomen". In 1717 o. a. kreeg de Diakonie van Middelburg een legaat van

1) Zie hierachter, blz. 86.

2) B. S m y t e g el t, Des christens heil en cieraat, Voorreden blz. 20.

3) F. A. Lamp e, Commentarius analytico - exegeticus Evangelii secundum Johannem Amst. 1724, 1725. - Vgl 0. T hel e m a n, F. A. Lampe, Bielef. 1868. Aldaar, S. 153-168 Lampe's "Theologischer Standpunkt".

4) J. Fruytier, De oude, gesonde beproefde en goddel. lere van de ware geref. christ. kerke aengaende Godt de Heiligen Geest, Rott. 1728; 17822; I d e m, Kort vertoog van de waarheid der Heilige Schriftuur, Ron. 1728. - F. A. Lamp e, Redenen, waarom op een naamrovend schrift van een onverstandigen, Rotterd. ijveraar niet geant­woord word, Utr. 1728.- J. Fruytier, Aanmerkingen . . . . naar aanl. van Redenen enz., Rott. 1729; I d e m, Vervolg van de Aanmerkingen, Rott. 1730. Zie Biogr. Woord van prot. Godgel., sub voce. Fruytier en Lampe.

62
f 24205.90 van Lydia Boreys, wed.e Cornelis Verbrugge, als universeele erfgename ter stichting van een Burger-Weesschool; 's jaars daarna twaalf duizend gulden voor het Armen- en Weeshuis 1).

Het zeer gewone klinkt weer in de volgende besluiten der Diakonale Vergadering uit Smytegelt's dagen als waren het de naoorlogse dagen van 1946: 16 Januari 1697: De armen moeten voortaan in plaats van schoenen of muilen houten klompen dragen.

Dan op 25 December (Kerstdag!) 1714: De voorzitter-diaken is beledigd, ja zelfs geslagen door een zuster der Gemeente, die op de grote rol der bedeelden staat. Zij wordt van de rol geschrapt en uit haar vrije woning gezet. De Regering, de euveldaad dezer zuster ter oren krijgende, plaatst haar voor drie jaren in het Spinhuis!

Maar voor zulke beledigingen waren ook de predikanten toen niet gevrijwaard. Immers er is een "Ordonnantie der Stad Middelburg" van het jaar 1706 over: "Op het uitleveren van zeker vrouwspersoon, die een predikant had beledigd" 2). –

15 Februari 1730: Het is verboden stokken en honden mede te brengen in de vergadering der diakenen. –

29 October 1731: Ds Wilh, van Asperen heeft, nog geen drie jaren in Middelburg gestaan hebbende, het beroep naar Amsterdam aangenomen en krijgt de kennisgeving, dat hij deswege vijftig gulden aan de armen schuldig is. –

21 Februari 1736: Het is streng verboden in de vergadering der diakenen te roken. Voetius keurde het roken, behoudens op medisch voorschrift, af: "Eerbare en ernstige mannen (bij name predikanten en theologische studenten) behoren ten aanschouwen en in gezelschap van anderen niet te roken" 3).

In zijn "Swart register van duysent Sonden" (Amsterdam 1679) noemt de Voetiaan Ds Jac. Hondius onder n°. 584 en 881 het tabaksgebruik als een der "duizend zonden" zijner dagen, wanneer het "buyten noodt", dus buiten medisch voorschrift, geschiedt door mans- en vrouwspersonen, inzonderheid door predikanten. Middelburg's diakenen waren goed-Voetsiaans. Naar deze maatstaf gemeten zijn heden ten dage de Voetsiaanse diakenen (en predikanten) schaars.

In al dit zeer gewone en het zich daarboven verheffende hand­haafde zich dat wezenlijke, hetwelk de Kerk aller eeuwen als opdracht heeft: de gezamenlijke aanbidding en verheerlijking op aarde van de Drieëenige, - de verkondiging der Blijde Boodschap aangaande de één Naam onder de mensen tot zaligheid gegeven, - de be­diening der heilige Sacramenten, de tekenen en zegelen aangaande Gods beloften, de panden Zijner goedwilligheid en genade te onswaarts.


1) F. N a g t g 1 a s, Algem. Kerkeraad van Middelb., blz. 194. Acht Notulenboeken der Diakonie van Middelburg zijn omstreeks 1800 verdwenen, Enkele registers daarop, "uittijdverdrijf gemaakt", bleven gelukkig over.

2) Catal. Bibl. Zeeuws Gen. D. Wet. (1869-'74), Middelb., blz. 35.

3) Bewijsplaatsen uit Voetius' geschriften, zie Dr A. C. D uk e r, Gisb. Voetius, dl II blz. 2, 253.

63
En juist op dat wezenlijke richtte zich Smytegelt's levenslange dienst der Kerk.

Tijdens zijn arbeid te Middelburg is Smytegelt drie maal naar elders beroepen, tweemaal naar Rotterdam en eens naar Utrecht. Voor alle drie beroepen bedankte hij. Aan alle drie is iets eigenaardigs verbonden. De eerste maal werd hij begeerd door Rotterdam. Dit beroep dateert van 19 Februari 1698.

Smytegelt werd bij het lot ge­kozen uit het drietal. Op de Kerkeraadsvergadering van 26 Maart kwam het bericht binnen, dat hij bij de door Rotterdam gecommit­teerde broeders het beroep had "geëxcuseert en afgeslagen". "Sijn Eerw. hadde geseyt geen ruijmte te hebben van de selve optevolgen, en met een dat geen brugge wilde leggen dat andere Collegen van Middelburgh oock mochten afgaan". Smytegelt had de gecommit­teerden een brief meegegeven: "Na veel gebeden tot de Heere sich krachtig hadde overreet gevonden te Middelburgh te blijven2).

De Vriese vermeldt, dat toen Rotterdamsche Afgevaardigden in Middelburg waren gekomen om met Sxnytegelt over deze zaak te handelen en het gedrang van het volk rondom hem, het gejammer der Gemeente hoorden, de wezen uit het Weesschool voor zijn woning zagen schreien, of hij toch in Middelburg blijven wilde (de Zeeuwen zijn gevoelsmensen!), zij rondborstig zeiden: "Die man kan daar niet vandaan". En Smytegelt bleef.

De andere twee beroepen kwamen beide in het voor de Republiek en voor Middelburg, Utrecht en Rotterdam bewogen tijdvak van de aanvang van het tweede Stadhouderloze tijdperk na de dood op de 19en Maart 1702 van Willem III. In 1698 had Smytegelt te Utrecht reeds op de nominatie gestaan, doch toen was Ds Harmannus de Moor van Breda op 24 October beroepen, die ook aannam. De 16en Maart 1702 stond Smytegelt weder op het tal te Utrecht en de 11en April werd hij als een der dertien predikanten beroepen. De Utrechtse Gemeente had de gewoonte de beroepene een Commissie toe te zenden, bestaande uit een zestal gemachtigden uit de Magistraat en uit de Kerkeraad. De Utrechtse diakenen hebben telkens, bepleit, dat ook zij recht van medezeggenschap hadden over deze Commissie en recht van medezitting erin. Haar taak was de beroepene voor Utrecht te "winnen" en "de beroepinghe uijt te wercken". Deze Commissiën reisden als representanten van de hoofdstad der provincie en lieten het zich aan niets ontbreken.

Het gevolg was, dat zij zeer kostbaar waren. Alleen in 1663/1664 betaalde de Vroed­schap sf 5.500.- aan deze Commissiën . Het "Ordonnantie-boek van de thesaurier" van de stad Utrecht geeft op 20 Juli 1697 als uitgave aan: "De heren Gecom.den tot uytwerckinge van 't beroep
1) Over de twee beroepen naar Rotterdam, zie Notulen Kerkeraad van Rotterdam en Resolutien van de Weth, in datis.

2) Dr A. C. D uk e r, Gisb. Voetius, dl III blz. 105, 113, 114.

64
van Do Arnoldi tot Leuwaerden voor vracht, verteringen etc. f 649-1-". Inderdaad voor die dagen een exorbitant bedrag.

De betaling dezer Commissiën was naar de toen vigerende ver­houding van Kerk en Staat aan de Burgerlijke Gemeente. Het is begrijpelijk, dat de Burgemeesteren er naar uitzagen, dat het geld zo goed en zo efficiënt mogelijk besteed werd. Het was immers mogelijk, dat ondanks de duurte van zulk een Commissie een beroepen predikant bedankte of dat de Overheid te zijner plaatse hem niet wilde laten gaan. Dan was alle geld uitgegeven voor niets. Daarom nam de Vroedschap van Utrecht de 24en Januari 1698 een resolutie aan, bepalende, dat de Commissie (welker gaan eerst het beroep ten volle rechtskrachtig maakte wat de Burgerlijke - alles overheersende - Overheid betrof) niet zoude gaan, tenzij een beroepen predikant reeds had te kennen gegeven, dat hij het beroep zou aannemen. Voor Utrecht te bedanken, zo oordeelden de Burgemeesteren boven­dien, was een smaad voor zulk een aanzienlijke stad. Maar tegelijk werd aldus de taak der Commissie illusoir, althans wat de beroepene zèlf aanging.

De Utrechtse Kerkeraad wist zeer wel, dat deze resolutie een beroepen predikant zeer tegen de borst moest stuiten en een principiële Voetiaan als Smytegelt zeker. De Burgemeesteren echter zonden, gelijk met de goedkeuring van het door de Kerkeraad op Smytegelt uitgebrachte beroep, aan de Kerkeraad "een extrakt uit haar Edl. Resolutie van dato de 24 Ian. 1698". De Kerkeraad nam de 19en April "met bevreemdinge" kennis van deze toezending, dadelijk aanvoelende, dat dit met Smytegelt moeilijkheden moest geven. De Kerkeraad besloot dien dag een memorie aan de Vroedschap te zenden met het verzoek, dat "die resolutie buyten practica mach blijven". Tegelijk verzocht hij verlof om aan de Utrechtse Classis approbatie van het beroep op Smytegelt te vragen. Dit laatste vond de Vroedschap de 24en April 1702 goed. Hiermede waren kerkelijk de stukken in zake Smytegelt's beroeping naar Utrecht geheel compleet en in orde, en hem werd daar door de Kerkeraad dadelijk per brief kennis van gegeven.

Aangezien echter aldus Smytegelt's "ja-woord" nog niet was ver­kregen en de Burgemeesteren dit eerst eisten, alvorens de officiëele Commissie naar Middelburg mocht afreizen, besloot de Kerkeraad de 28en April - de Kerkeraad werkte vlug! - twee gecoinmit­ieerden naar Middelburg te zenden, nl. Ds David van Crombrugge en Coenraet Blom, dan wel niet als dè Commissie, maar die toch "gesamentlyk het gene het beste soude oordele tot beryckinge van het ooghmerck des E. kerckenraats souden trachten te volbrengen".

Zij beiden moesten natuurlijk in dezen eerst "de E. Achtb. burgem. hierover begroeten". Deze toch hadden de suprematie over de Kerk, - è n deze moesten de reis betalen!

65
Het werd toegestaan en de 5en Mei 1702 bezochten de beide broeders Smytegelt in Middelburg. Deze wist zeer wel, dat zij niet dè Commissie waren en ontving hen (aldus het boek der "Resolutien van de Grote Kerckenraat" van Utrecht) "als perticulire vrinden geredelijck met alle vrindschap". Doch hij weigerde nadrukkelijk zijn beslissing te uiten, o. a. omdat "syn Eerw. uyt kracht van een seeckere wet des Ew. classis van Walcheren behoudens de suyver­hijt van een blanck geweten sich selve niet en vermocht verder uijt te laten". De beide Heren verzochten Smytegelt althans nog niet definitief te bedanken, maar "sich naa haar vertreck, enige tijt dus ongedetermineert geliefde te houden, waar op syn Eerw. hadde believe te antw. Dat wanneer de saak hem op een behoorlycke wyse voor quam, syn Eerw. Deselve verder in serieuse overweginge voor den Heere soude nemen".

De Heren kwamen dus onverrichter zake naar Utrecht terug. Zo bleef de zaak slepende. Daarop verzocht op 10 Juli de Kerkeraad aan de Vroedschap, of er niet voor de tweede maal gecommitteerden naar Middelburg mochten gaan "om de hinderpalen op de beste wijse uijt de wegh te ruijmen" en wees hij reeds een viertal broeders daartoe aan: Ds Van Breen (Ds Van Crombrugge kon wegens ziekte niet), Ds Van Wingen, ouderling Wouter Evers en diaken Nicol. Uijtenbougaart".

Hiermede was de Commissie van twee tot vier Heren gegroeid en leek zij bedenkelijk veel op dè Commissie, waardoor de resolutie der Vroedschap van "eerst aannemen - dan de Commissie op reis" ter zijde zou zijn, geschoven en .. . . De Burgemeesteren weigerden de toestemming tot de reis. Zij zouden "in die bekende saak niet een voetstap verder gaan".

Ten einde raad besloot toen de Kerkeraad de 22en Augustus aan Smytegelt te zenden "een geresoneerden en Christelijcken brief" mèt "al de stucken tot de beroepinge daar in". Men zou dezen brief "door een expressen daar naa toe" laten. brengen. Drie dagen later. keurde de Kerkeraad de geconcipiëerden brief goed. Hij verzocht Smytegelt, of hij toch niet wellicht reeds kon toezeggen, dat hij het beroep aannam. Dan zou dè Commissie dadelijk naar Middelburg afreizen. Het beroep was immers door de Utrechtsen Magistraat goedgekeurd.

Men trachtte Smytegelt's hart te vermurwen door hem te wijzen op de Akademie, waar "de jonge Nasireers werden aange­queekt, soo dat, wanneer imant de sodanige stigt, die stigt de gehele gemeynte", en door Smytegelt er aan te herinneren, dat hij zelf een alumnus van deze Universiteit was.

De kerkeraadsbode bracht dezen brief persoonlijk naar Middelburg en had op de terugreis een antwoord van Smytegelt bij zich, gedateerd de 31en Augustus 1702. Reeds de 5en September werd deze in de Kerkeraadsvergadering voorgelezen. Aan duidelijkheid liet dit schrijven niets te wensen over. Smytegelt weigerde zich reeds door

66
een ja-woord te binden. Hij stond, aldus zijn motivering, als Zeeuws predikant onder de Zeeuwse Kerkorde en deze schreef voor, dat "de beroepers eerst de beroepinge aan de tafel des Classis moeten brengen en handopeninge versoecken, om met de beroepenen en syn kercke te handelen". "Bovendien" - zo gaat de brief scherp voort - "en weet ick geen mens ter werelt, hoe nauw in bloede, en trouwe vrintschap met rnyn verenicht, aan welcke ick heb of van te voren souw konnen seggen, wat ick doen soude in een saak van sulcken natuer en gewichte, eer die rijp is en, myn wettigh voor komt, wel wetende, dat de een dagh vande andere in informatien, bevattinge en bewerckinge veel verschilt, en ieder dagh of licht en voordeel, of nadeel aande saak kan toebrengen, naa bewerckingh of reden sich dagelyx opdoen, oock soude ick niet gerene u Ew. kerckenraat van Utrecht beswaren met door myn exempel, licht wel het eerste de genoemde resolutie vande magistraat te bekrachtigen en voor goet te keuren, de welcke eerder qua publicé qua privatim dient tegen gesproken te worden, sonder enige bewimpelinge recht uyt hebbe ick met de Ew. Heren broederen Crombrugge en Blom gesproken en getoont, dat ick liever had, naa dat sulcke dingen my voorgeleght waren, geen als een besendinge over het beroep te krijgen".

Bovendien deed de Middelburgse Gemeente duidelijk haar begeerte blijken, aldus Smytegelt, dat hij bij haar zoude blijven. Dus bedankte hij voor het beroep.
De Kerkeraad van Utrecht, geklemd tussen de Resolutie van 24 Januari 1698 en Smytegelt's principiële houding, begreep, dat aldus het beroep ten een orale was vastgelopen. Hij stelde de Burge­meesteren van Smytegelt's brief in kennis en legde zich bij zijn af­wijzen neder. De "Resolutiën van de Grote Kerckenraedt" vermelden op 11 September 1702: "De broederen in commissie worden bedankt voor de goede uijtvoeringe der selver, en wort mits dit beroep als noch gedacht voor een afgedane saak om te eenemaal van het selve af te sien, en tot een nieuwe nominatie toe te treden, dat wesen sal heden over 8 dagen".

Het hinkende paard kwam ook hier achteraan. De extra-ordinaire Classis, die het beroep had geapprobeerd en de reis van de Heren Van Crombrugge en Blom naar Middelburg moesten betaald worden en het "Ordonnantie-boek van de thesaurier" der stad Utrecht bewaart er het volgende over: "1702 Juli 31. De Gedeputeerde van de classis van Utrecht nopens de beroepinge van Do Smitegeld f 189-8-" en -"1703 Augusty 22.

De Gecom.dens van de kerkenraad geweest zijnde tot Midbelburg in Zeeland ter occasie van de beroepinge van Ds. Smijtegeldt voor deze reyse, dog sonder consequentie f 71-12-0".

Enkele weken later volgde het beroep, nu voor de tweede keer, van Rotterdam. De Kerkeraad begeerde hem dus instantelijk als een van zijn negen predikanten. De 1sten October 1702 had de Kerkeraad

67

hem in de vacature - Ds Nic. Grebber op het drietal geplaatst. Het drietal werd geapprobeerd door de "Heren van de Weth". Dit was het College van Burgemeesteren, Schepenen met de Baljuw, dat tweemaal 's weeks vergaderde over allerlei zaken van Stadsbestuur, o. a. over beroepingen van Gereformeerde en Waalse predikanten, die aan zijn goedkeuring onderworpen waren, gelijk over benoemingen van Kerkmeesters en Regenten der Godshuizen 1). De 9en October volgde het beroep door de Kerkeraad, waarbij "alle de Leden hebben volgens ordere van de Ed. grootmogenden verclaart dat door gene giften, beloften, bedreyginge ofte andere verceerde wegen of middelen bewogen zijn geworden tot het geven van hare sterome in de boven­genoemde beroepinge". Ds Wilhelmus á Brakel, de befaamde schrijver van de "Redelijke Godsdienst" en verdediger van de autonomie der Kerk, had de beroepsbrief als scriba van de Kerkeraad getekend.



Daags na de beroeping gingen gecommitteerden uit de Kerkeraad naar de "Heren van de Weth", die er "serieuselijk" over zouden delibereeren. De 22en October riepen dezen de Kerkeraadsgecommit­teerden tegen de volgenden dag bij zich. Dien dag werd hun aan­gezegd, dat de Heren niet alleen de electie uit het drietal niet appro­beerden, maar bepaaldelijk "deselve improbeerden". Uit de "Resolu­tiën" van de "Heren van de Weth" blijkt, dat dezen dit besluit een­parig hadden genomen en dat de afwezige Burgemeester Van der Hoeven "sigh hadde verclaert voor de improbatie" 2).

Argumenten staan niet vermeld. Maar ook in Rotterdam waren na het overlijden van Willem III Regenten van het Stadhouderloze type aan het roer teruggekeerd. Smytegelt was van de Voetsiaanse orangistische kleur en daarvan had Rotterdam reeds o. a. á Brakel en Jacobus Fruytier. Een onafhankelijk profeet als Smytegelt begeerden de nieuwe Regen­ten niet! De Kerkeraad liet dit als nog in staat". En Smytegelt bleef nu in Middelburg voorgoed.

Aldus werd Smytegelt's bevestigingstekst uit het jaar 1695 vervuld, dat de leraren niet zouden wegvliegen. Maar hij bleef er niet "hangen"!

In Zeeland's hoofdstad was hij en bleef hij ongehoord gezien en veertig jaren lang van wijden invloed. Pieter de Vriese noemt hem zijn "over- dierbaren leraar". De la Ruë hoorde tot zijn ergernis - "domme overmoed" waande hij het! - een eenvoudige vrouw hem verzekeren, dat zij zich "Onzen lieven Heer niet anders kon voorstellen dan onder de gedaante van dezen geliefden leraar, op wiens gelaat een Goddelijke glans lag, bij wien alle andere voorgangers geesteloos schenen".

Ongehuwd evenals zijn voorbeeld Van Lodenstein, en als de latere Goessche Ds Budding, werd Smytegelt gelijkelijk "Vader" betiteld. Vóór hem had Willem Teellinck in Middelburg dien eeretitel gedragen
1) J. H. W. Unger, De Regering van Rotterdam, Rott. 1892, p. XXXI.

2) Notulen Kerkeraad van Rotterdam, in datis. - Resolutiën van de Weth, in datis.

68
en gelijk met hem Ds Jac. Willemsen. Een dankbaar nageslacht wijzigde in 1941 de naam van het brugje over de Herengracht te Middelburg van "St. Joris-" in "Smytegelt-brugje".
Maar het is ondenkbaar, dat van en profetisch-priesterlijk prediker als Smytegelt, van een bootgezant tot rijk en arm, van een vriend der gesmade "fijnen", die hij toch niet vleide, allen wèl zouden hebben gesproken. Naast overstromende bewijzen van liefde uit de Gemeente werd veel smaad zijn deel.

Toen hij 25 jaar te Middelburg had gestaan, preekte hij, op de 23en Januari 1718, over Jeremia XXV: 3: "Dit is het 23e jaar . . . Ik heb tot u gesproken, vroeg op zijnde en sprekende maar gij hebt niet gehoord". In die preek uitte hij zich aldus: "Wij hebben er wel gezien, die zo weerspannig waren, dat, als wij onver­wacht kwamen prediken, wanneer zij een ander meenden te zullen horen, op het zien van ons weder uit de kerk gingen. Ja, wij hebben er wel gezien, die zeiden: ik hore niemand meer ongaarne, - hij heeft hier al veel te lang gestaan .... menigeen zeide: ik wil hem zelf niet horen, noch toelaten, dat de mijnen hem horen en dat vertellen zij nog als een heldenstuk. Hebt ge geen lust om ons te horen? Hoort onze medebroeders; wij wensen u daar van harte zegen onder" 1).

Na Smytegelt's heengaan schreef Ds De Beveren: "Hebt gy vermaek in allerlei quaet van hem te spreken: gy zyt de eerste niet, die zulks doet" 2).

Ook in dit opzicht gelijkt Smytegelt op Van Lodenstein, in wiens eerste Gemeente Zoetermeer (1643-1650) nog heden verhalen voortleven van smaad hem aangedaan: een slager - men wijst z'n woning er nog heden aan -, die Van Lodenstein een emmer bloed over de kleren wierp - en Van Lodenstein, die zijn dienstbode ter "vergelding" daar weer heen zond om vier pond vlees te halen; - twee mannen, die Van Lodenstein buiten het dorp aan­vielen, doch terug deinsden, toen zij ineens, wonderbaar, niet één, maar drie mannen zagen, die zich tegen hem teweerstelden.

"Wat al hoon, schrijft De Vriese over Smytegelt, smaad, ver­achtingen, bespottingen, nabootsingen van zijn gesten, verdraaiingen van zijn woorden, scheldnamen, verachting en versmading van zijn dienst heeft hij al uitgestaan; hoe heeft de boze wereld hem over de hekel gehaald en uitgekreten voor een weetniet, stijfkop, eigenzinnige lijnvelaar en wat dies meer zij; zoude ik moeten zeggen, wat laster­schriften, pasquillen, vledermuizen, nachtuilen zonder naam er wel gevlogen hebben!" In een door De la Ruë afgedrukt grafdicht heet het:

"Van vele zeer bemind, en van nog meer gehaat

Een schrander Polityk, die 't fynst verstand kon ziften;

Een blixem der Godlooz' en felle Donderzoon ;

Een regte Barnabas, dien 't troosten was gewoon".
1) B, Smytegelt, Keurstoffen (7e predicatie).

2) B, S m y t e gel t, Des christens heil en cieraat, Voorreden, blz. 42.

69
En in het "Innig Lied-Vers" 1):
"Nu staat bij hem vast om niet alleen te leven

Met u te zaam in vrede, - zich in de dood te geven.

Dit hebt gij wel gezien, als Classis Rotterdam

Tot tweemaal achtereen aan hem beroepen kwam.

Ja, als ook Utrecht's Kerk dien storm eens kwam wagen.

Doch hij, dien dapp'ren held ging God te rade vragen

En zag naar grootheid, goet noch eer noch glans noch staat,

Als hij in alles kon volbrengen Godes raad".

1) Zie hiervoor, blz. 44.

70



Download 1.67 Mb.
1   2   3   4   5   6   7   8   9   10




Download 1.67 Mb.

Bosh sahifa
Aloqalar

    Bosh sahifa



§ 5. SMYTEGELT ALS PREDIKANT TE MIDDELBURG

Download 1.67 Mb.