DS. BERNARDUS SMYTEGELT EN ZIJN 'GEKROOKTE RIET'
DOOR
DR. M. J. A. DE VRIJER
HOOGLERAAR TE UTRECHT
H.J. SPRUYT'S UITGEVERSMAATSCHAPPIJ N.V.
AMSTERDAM 1947
STICHTING DE GIIHONBRON
MIDDELBURG
2016
INHOUD
Blz.
Inleiding xi
Hoofdstuk I. SMYTEGELT'S LEVEN.
§ 1. Kinderjaren BLZ. 1
Het geslacht Smytegelt. - Invloed der ouders. - Vroegtijdig geloof
Idem W. à Brakel. - Joh. Thilenus. Hermannus Witsius. - Nic. Barenzonius.
§ 2. Studententijd 9
De Theologische Faculteit der Utrechtse Academie 1683-1687. - P. à Mastricht. - H. van Halen. - M. Leydekker. - H. Witsius. - Witsius' boetprediking - J. à Leusden. - G. de Vries.
§ 3. Smytegelt als predikant te Borssele . . 17
Predikantsberoeping in Zeeland. - Classes. - Synode. - Coetus. - Proponent in 1687. - 1689 beroepen te Borssele. - De kerkelijke Gemeente Borssele. - Rooms-Katholieke en Protestantse Zeeuwen. - Arbeid te Borssele. - De kerkelijke tucht in Borssele tijdens Smytegelt's dienst. - Pontiaan van Hattem. - Het beroep naar Voorburg en naar Goes. - Invloed van Smytegelt te Borssele. - Appendex: Ondertekenings-formulier der Classis-Zuid-Beveland.
§ 4. Smytegelt als predikant te Goes . . . . 26
De kerkelijke Gemeente Goes. - Het oproer van 1692 en Smytegelt's optreden daarbij. - Consulentschap van Borssele en Driewegen. - Klachten over Ambachtsheren. - Resolutiën der Classis-Zuid-Beveland en der Zeeuwse Synode in dezen. - Landelijke en Zeeuwse actie tegen H. A. Mien, B. Bekker, Pontiaan van Hattem, J. Vlak, B. Hakvoord.
§ 5. Smytegelt als predikant te Middelburg 41
De kerkelijke Gemeente Middelburg. - Kerkeraad en Collegium Qualificatum. - "Kapittel"-prediken in Middelburg en andere steden. - De vier Teellincks. - Collega's van Smytegelt te Middelburg. - Verweer tegen Roomsch-Katholieken, Doopsgezinden, Remonstranten. - Jean de Labadie. - Jac. Verschoor. - De "Hebreën". W. à Brakel over hen. - Willem Deurhoff. - Fred. van Leenhof. - Pontiaan van Hattem. - Mr Jac. Roggeveen. - Mar. A. Booms. - Jac. Brill. - Gos. van Buitendijk. - J. Leydekker. - Cor. Tuinman. - F. A. Lampe. - Diaconalia te Middelburg. - Smytegelt beroepen te Rotterdam en Utrecht. Redenen, waardoor hij te Middelburg bleef. - Lof en blaam t.a.z. van Smytegelt.
§ 6. Emeritaat 71
Laatste preek. - Ziekte en sterfbed. - Begrafenis.
Hoofdstuk II. SMYTEGELT'S PREDIKING.
§ 1. Smytegelt's Piëtisme
Kerkelijke belijdenis en persoonlijk geloof. - Nederlands Piëtisme. De "Requeste" der Dordtse Synode. - Verwrongen Piëtisme Zeeuws Piëtisme. - Zeeuwse psyche. - de Zeeuwen een Zeeuw - De "Broederen uyt Zeelandt" en de Dordtse Synode. - Amesius' Opdracht zijner "De Conscientia".
§ 2. Smytegelt's Boeteprediking
Piëtisme en mijding van het publieke leven. - Smytegelt's houding in dezen. - J, van Lodenstein. Thaddaeus de Lantman. - Joh. Teellinck. Abt', van de Velde. - Smytegelt's wandel. - Middelburg's publieke leven in de XVIIIe eeuw. - Smytegelt's boeteroep tot Ouders. - Kermis. - Vloeken. - Zondagsprofanatie. - Boeteroep tot de Kerk. - Nationale en internationale politiek. - Boeteroep tot de Regenten. - Willem van Nassau Odijk. - A Brakel's boeteprediking. Smytegelt niet afgezet. - De zegen aan het slot van de Dienst geweigerd.
§ 3. Smytegelt's Troostprediking
De troost door bevinding. - Smytegelt als zèlf vertrooste vrome. - Opgewektheid en melancholie. - Wetsprediking in zijn eersten Middelburgschen tijd. - Smytegelt over de bekering. Plotselinge en levenslange bekering. - Smytegelt's Zeeuwse evenwichtigheid. - De geestelijke onverzekerdheid. - De ziels-analyse. - Onmacht. - "Kentekenen". - Blijdschap in Smytegelt's prediking. - Beoefening van het afgezonderde leven. - De heilige sacramenten. W. à Brakel en A. Hellenbroek over het Heilig Avondmaal. - Prof. C. van Velzen over het bevindelijke leven. - Vergelijking tussen Smytegelt en W. Schortinghuis. - Beoordeling der bevindelijken in de XVIIIe eeuw. De Dames Wolff en Deken over hen. - De Conventikelen in de XVIe- en XVIIe-eeuwse Nederlandse Kerk. - Verschuiving van de Conventikelen tot "Gezelschappen". - De Dames Wolff en Deken over deze. - Smytegelt's en à Brakel's kritiek op de "Gezelschappen". - Smytegelt's genezende taak t.a.z. van het Conventikelwezen.
Hoofdstuk III. SMYTEGELT'S "GEKROOKTE RIET".
§ 1. Smytegelt's predikwijze 127
Smytegelt's stem en voordracht. - Zijn taal. - Allegorische uitlegging der Heilige Schrift. - Hooglied-preken. - Synthese van Voetianisme en Coccejanisme omstreeks 1700. - Smytegelt's predikstijl. - "Serie" preken. - Ontstaan van "Het Gekrookte Riet". - Smytegelt's preken in boekvorm. - Vertolking.
§ 2. De Voorrede tot "Het Gekrookte Riet" 137
§ 3. Vertolking van "Het Gekrookte Riet" . 140
Bibliografie 241
Onderzoek van de citaten uit het Gekrookte Riet is niet aanwezig in deze digitale versie
1. Het Gekrookte Riet. - 2. Niet gebroken. - 3. De Herder en Zijn schapen. - 4. Eikeboom en rietstengel. - 5. Wist ik het maar! - 6. Sterk en zwak. - 7. Rook en toch vuur. - 8. Niet uitgeblust. - 9. Gegronde hoop. - 10. Op Zijn tijd. - 11. Ach, mijn zonden. - 12. Maar neen, daar is vergeving. - 13. Ken u zelf. - 14. De tijd der bekering. - 15. De wijze der bekering. -16. Dag en ure der bekering. -17. De Schat mijn deel. - 18. Ware genade en schijngenade. - 19. De onverzekerde gelovige. - 20. Oude en jonge vromen. - 21. Ziele-welvaart. - 22. Aanvechting en verzekerdheid. - 23. Geloofsverzekerdheid in de Heilige Schrift. - 24. Middellijke en onmiddellijke verzekerdheid. - 25. De onverzekerdheid. - 26. Kentekenen van de genade. - 27. Wedergeboorte en onmacht. - 28. Zalig ontslapen. - 29. Aan zichzelf ontdekt. - 30. De bekommerden. - 31. Een teder leven. - 32. De weegschaal. - 33. De waarlijk overtuigde. - 34. De neergebogene opgericht. - 35. Geestelijke stilte. - 36. Onder het kruis. - 37. Behoud uw hart. - 38. Der vromen zonden. - 39. De geestelijk-armen. - 40. Geef Hem uw hart. -- 41. De weg tot zekerheid. - 42. "Wanneer ik een man geworden ben". - 43. Het gezegend geslacht. - 44. Gedoopt en ten Heilig Avondmaal. - 45. Vromen en vijanden. - 46. De kennis van het Wezenlijke. - Waarom zo geslingerd?
"O Gij, die zelf de kranke taal bemint van enen rieten staal, verwerp toch ook mijn klachte niet ik arme, kranke, klagend riet.” Guido Gezelle
INLEIDING
SMYTEGELT.
Vader Smytegelt, zo heette Ds Bernardus Smytegelt in Middelburg, vanwege zijn ongehoorde invloed in de Zeeuwse hoofdstad. Zo heet hij nog in de kleine, verscholen kring van gelovigen, die begeren te speuren in eigen ziel en begeren met geestverwanten te onderzoeken naar de leidingen des Heeren, die - om hun taal, de tale Kanaäns te gebruiken - hun "weg" in aanbidding en dikwijls onder veel bekommernis overpeinzen. Die kleine groep leest bij voorkeur de boeken, die de wederwaardigheden van dien "weg" behandelen, de "Oude Schrijvers".
Deze groep is er geweest sinds de dagen der "Nadere Reformatie" der Kerk in de XVIIe eeuw tot heden toe. Er zijn tijden, dat de golf van liefhebbers dezer lectuur aanzwelt: zo in de dagen der Afscheiding rondom 1834; - dan omstreeks 1860-1870, midden onder de zuiging van het modernisme; ook weder omstreeks 1886, de tijd der Doleantie; en (humor in de historie der Theologie!) heden, dwars tegen het Theologische objectivisme in, wordt Smytegelt zooveel gevraagd, dat de antiquarische Boekhandel geen werk van hem meer voorradig heeft.
Wat die "Oude Schrijvers" zeggen, is in die kleine groep gezaghebbend. Bij nadere beschouwing evenwel blijkt het, dat rondom die kring van werkelijke lezers zich een cirkel van sympathiserende bevindt, die met deze boeken handelt als met andere klassieken, van welken geldt "meer geprezen dan gelezen". Zelfs huldigt men, elkander nasprekende, denkbeelden, die men door de "Oude Schrijvers" aanbevolen acht, welke door dezen zelfn integendeel nadrukkelijk worden afgekeurd. Men denke aan de hedendaagse mijding van het Heilig Avondmaal door bekommerde, onverzekerde gelovigen. De "Oude Schrijvers" mogen de bekommerde raden ten Avondmaal te gaan, - op brede velden van het Vaderland blijft de bekommerde van het Heilig Avondmaal weg; en de kring om hem heen, de kring die naspreekt, acht dit wegblijven zelfs een loffelijke houding. De tot traditie geworden wijding neemt de namen der "Oude Schrijvers" eerbiedig op de lippen, doch waagt het niet hèn te volgen tegen de dorps- of groepsopvatting in.
Daarnaast vindt men hen, die op de klank van het woord "Smytegelt" slechts weten te glimlachen: dat is h. i. die dwaas of geestelijke koorddanser, die op één tekst honderd vijf en veertig preken
xi
heeft gehouden naar men zegt. Bij dien glimlach blijft het dan. Smytegelt heeft in het herbarium zijn etiket gekregen en blijft in het museum der antiquiteiten opgeborgen. Op dezelfde wijze werd Schortinghuis: "de man der zalige vijf nieten" ("ik wil niet; ik kan niet; ik weet niet; ik heb niet en ik deug niet" 1) - en daarmee uit!
Maar er moet toch in Smytegelt méér geweest zijn dan het volvoeren van een homiletische krachttoer, dat tientallen jaren lang een grote schare zich rondom zijn kansel verdrong.
Smytegelt was een mens, levende in de nationaal en internationaal sterk bewogen nadagen van de regering van Willem III, Koning en Stadhouder, - in de eerste decenniën van het tweede Stadhouderloze Tijdperk, - tijdens de zorgen om de Spaanse successieoorlog. Hij toefde niet in dien tijd en tegelijk buiten dien tijd als een onbewogen toeschouwer, als een weggedoken mysticist met een boekje in een hoekje. Op de kansel staande wist hij, dat de Gemeente aan zijn voeten in haar voegen geschokt was door de golven van het wereldgebeuren en door de politieke vragen in eigen stad, en Smytegelt preekte niet tijdloos. Hij doorleefde zelf ten hevigste het nationale en Europese gebeuren en bracht het ter sprake, profeterende van gericht gelijk Israëls profeten vanouds, sprekende tot de schuldige wie hij ook ware, Regent of volksman: "gij zijt die man".
Om Smytegelt's preken dus te verstaan is het noodzakelijk het land, Zeeland, het volk, de godsdienst van het volk, het Zeeuwse piëtisme (en de tegenstanders ervan), waar hij zelf uit stamde en in welks midden hij levenslang verkeerde, eerst te beschrijven. In dat land, in die dagen rondom 1700, predikte hij. Uit dien bodem ontsproot zijn verkondiging, in de taal en gericht op de noden bepaaldelijk van diè Gemeente. Dit sluit, gelijk vanzelf spreekt, óók de beperking in, welke iedere prediker, en 't meest de tijdprediker eigen is.
Smytegelt was geen theoloog van wetenschappelijke prestaties, al heeft hij aan de Utrechtse Universiteit en levenslang in de pastorie ernstig gestudeerd. Hij was ook geen beroeps-politicus, hoezeer de staatkundige verhoudingen zijner dagen hem méér dan de gemiddelden Nederlander bekend waren. En zo is hij allerlei nièt! Doch één ding is hij wèl en daarom bleef zijn gedachtenis voortleven: hij is deskundig op het terrein van het innerlijke, persoonlijk-godsdienstige leven. Hij kent het tot in de meest verborgen vezelen. Daarover spreekt hij met gezag, een Timotheüs, die van huis uit de Heilige Schrift kende en van kindsbeen af daar zèlf in geloofsovergave mede had verkeerd. Ook hierin echter is hij historisch beperkt. Zijn taal is XV-eeuws. Zijn preekmethode met haar eindeloze indelingen is van dièn tijd. Maar het wezenlijke is de opwekking tot en de vol-
1) W. S c h o r t i n g h u i s, Het Innige Christendom, Gron. 1740, blz. 349.
XII
gehouden naspeuring van het leven der Godsvrucht naar de binnenzijde bezien, - in al de zaligheid ervan, - vooral in al de bekommernis ervan, wanneer het door wolken van twijfel, onverzekerdheid en aanvechting beschaduwd wordt.
Reeds deze historische beperktheid waarschuwt ons niet het begeren te koesteren nagebootste Smytegelten, d. i. nagebootste bevindelijken, heden ten dage te kweken. De twee eeuwen tijdsverschil laten zich niet zonder meer uitschakelen. Hier komt nog tweeërlei bij. Vooreerst dat de mystiek van Smytegelt méér omvat dan alleen de bevindelijkheid. Dat doet de mystiek altijd. De z.g. "bevindelijke" christenen leggen de nadruk op het naspeuren der leidingen Gods met de ziel. Daar zijn zij dag en nacht op ingesteld. Eén straal reeds van het Goddelijke Licht verruimt hun het hart. Het ontbreken ervan doet hen bekommerd de 38en Psalm spellen. De christelijke mystiek begeert, door de geloofsverbondenheid met de Wijnstok Christus, de vereniging met God (nièt de vereenzelviging, want dat zoude mysticisme zijn). De christelijke mystiek heeft als onmisbaar element de bevindelijkheid, de ervaring van Gods verborgen omgang. Voor de mystiek als de volgehouden beoefening van dit ingekeerde leven, is echter in de diepte de vraag van bevinden of niet-bevinden en het mediteren hierover dag en nacht niet belangrijk meer. Zelfs het zalig bevinden en het gedurig naspeuren van dit bevinden versmelt in de contemplatie, het enkel-receptief, verstild schouwen, aangaande het Goddelijk Drieëenig Wezen naar Zijn Openbaring. De mens is daarbij, naar Van Lodenstein's steeds herhaalde woord, het "Niet" en God het "Al". De mystiek vindt haar top niet in bevinden of niet-bevinden, doch in het sprakeloos, verwonderd aanbidden, nii in aanvankelijkheid en dikwijls geremd en gekreukt, - eenmaal in ongestoordheid. De bevindelijkheid is meer introspectief (hoewel het de zuivere bevindelijkheid nooit om zichzelf of koestering van eigen religieuze sentimenten gaat), de mystiek is theo-spectief: zij is gericht alléén op God, de Fontein, 't Allerhoogst en Eeuwig Goed. Zij nu, die de naam van Smytegelt noemen en bewonderen, denken overwegend aan zijn bevindelijkheid - in hem is echter óók een diepe ader van mystiek: in "Het Gekrookte Riet", in zijn Hoogliedpreken, in zijn "Des Christens Heil en Sieraad" 1).
Het tweede, waarom het uitgesloten behoort te blijven een Smytegelt-Kerk te propageren, is, dat het bevindelijke en mystieke type in de Kerk altijd uitzondering is geweest en ook altijd uitzondering zal blijven. Niet slechts is het onjuist de eis te stellen, dat iedere gelovige de "Oude Schrijvers" in hun oude taal mooi, alléén mooi moet vinden, of dat men over het geestelijke leven in zijn bevindelijke vorm alleen naar waarheid spreekt, wanneer zulks geschiedt in min
1) Zie hierachter, blz. 109, en hoofdst. III § 3, n°. 46.
XIII
of meer juiste ouderwetse taal. Maar het bevindelijke leven (in zijn zuiveren vorm, dus bedoelende niet een koestering van zichzelf, doch bedoelende het gedurig naspeuren van het leven, met Christus verborgen in God) eist een ziele-concentratie, welke altijd slechts het deel is van enkelen uit de grotere groep der ware gelovigen. En men mag die grotere groep niet kwellen of tot een minderwaardigheids-complex brengen door op te dringen, dat iedere gelovige een bevindelijk mens in de strikten zin van dat woord zou moeten zijn, en omgekeerd, dat alleen de strikt-bevindelijke de ware gelovige is. Daarmede zoude men de waarheid van het ééne Lichaam met de vele leden, de waarheid van de verscheidenheid der roeping in de Kerk verwaarlozen. De andere ware gelovigen behoren ook vol- gerechtigd tot het Huis des Vaders. Hun taak, hun verantwoordelijkheid is een andere dan die der bevindelijken. "Aan elk van ons is de genade gegeven naar de mate der gave van Christus" (Efeziërs 4: 7).
Er zijn - aanvaard zijnde de echtheid van het kindschap Gods (er zijn immers óók ingebeelde vromen) - zonnige en blijde kinderen in het Vaderhuis, eenvoudigen van hart, ongekreukten. Zij dienen de Heere met blijdschap. "Het woord van Christus" woont rijkelijk in hen, in alle wijsheid. Zij leren en vermanen elkander met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, zingende de Heere met aangenaamheid in hun hart" (Kolossenzen 3: 16). De analyse van het kind- schap, de bespreking van de trappen des geestelijken levens, ligt hun niet, prikkelt hen zelfs. Men mág zulke kinderen niet kwellen met lectuur, waar zij innerlijk niet door verkwikt worden. 't Is hun immers niet anders dan een aantijging ten aanzien van hun Vadér en hun Heiland aan Zijn liefde ook slechts een oogwenk te twijfelen!
Maar er zijn ook moeilijke, weerbarstige, opstandige, aangevochten, bedrukte, in-zichzelf-minderwaardige, vertwijfelde, bekommerde zielen, - die toch maar één begeren in de diepte kennen: naar het Allerhoogst en Eeuwig Goed. Zij behoeven de enige Medicijnmeester. Uit hun gerichtheid op zonde en innerlijke onzekerheid moeten zij worden opgetild: met zachte of met forsche hand; doch het gaat alléén met liefdevolle hand. Ze zijn, wat Smytegelt noemt, "de gekrookte rietstengels". Hun geeft deze "Oude Schrijver" een woord van troost uit het Woord van God. Het gekrookte riet wordt nièt verbroken, de rokende vlaswiek niet uitgeblust.
De andere kinderen hebben zich aangewend om deze bezwaarde discipelen met tegenzin te bezien. De enkele huichelaar (als kwame deze slechts dáár voor!) wordt tot vertegenwoordiger van alle verslagen harten gemaakt. Zij heten niet anders dan hardnekkige en bekrompen lieden (als vond men dezen elders niet!). De meer evenwichtige, minder-geslingerde discipelen zullen er toe moeten komen hun afkeer t. a. z. van het type der bevindelijken te overwinnen - door waarlijk op hun geestelijke ingesteldheid en noden acht te slaan.
XIV
Aan Smytegelt ontwaart men (als zo vaak), dat de mysticus niet vanzelfsprekend de wereldvreemde zonderling is. Bernhard van Clairvaux was het niet. En was niet de grote organisator vair het Leger des Heils, Bramwell Booth, de tweede Generaal, leider dezer wereld-activiteit der Kerk, - tegelijk mysticus? 1)
Smytegelt bepleitte het begeren naar de gedurige verbintenis van de ranken, de discipelen van Christus, met de één Wijnstok, de Christelijke mystiek dus. Hij verwierp hierbij te eener zijde een dorre, objectivistische orthodoxie, welke het dogma enkel als waarheid aanvaardde zonder het persoonlijk te beleven, - te anderer zijde een mysticisme, dat de ziele in het Goddelijk Al liet vervloeien. Hij riep op tot strenge tucht en zèlftucht in de Kerk, dus tot Christelijke ascese, maar waarschuwde tegen een nomistisch rigorisme, "doe dit", "laat dat", een judaïstische slavernij; tegelijkertijd tegen een laks anti-nomianisme, dat vergat naar alle geboden Gods te leven, ja dit overbodig achtte. Hij kweekte het bevindelijke leven en wees een drijven op gevoelens, die de christen in het middelpunt plaatsten in stee van de Christus, van de hand. Hij verdedigde de conventikels, waar binnen het kader der Kerk de gemeenschap der heiligen werd gezocht, maar wist zeer wel van de uitwassen dezer "gezelschappen". Hij was een herder voor het ingekeerde, bekommerde volk, zacht én streng, van zichtelven afwijzende naar de één Opperherder Jezus Christus. Daarom had dat volk Vader Smytegelt lief tot op heden.
Een portret van hem bestaat er niet. De "Keurstoffen" in de uitgave van 1914 te Ter Aa geeft een afbeelding met er onder "Bernardus Smytegelt". De koper-gravure, waar dit portret naar is afgedrukt, zag schrijver dezes bij een landbouwer te Breukelen, een liefhebber van Smytegelt. Het stelt een heer in midden XIXe-eeuwsche geklede jas met vadermoorder voor; in het knoopsgat het ridderlint vaan de orde van de Nederlandse leeuw! 2)
Voor en achter op het pássepartout handtekeningen: "Smytegeld". Het was op een erf huis van een buiten te Breukelen in 1875 verkocht. De tegenwoordige eigenaar meende de originaliteit te kunnen verdedigen met het betoog: "Smytegelt was tegen de gelijkvormigheid aan de wereld van pruiken en dit portret heeft géén pruik, dus ... 't Was jammer, dat een dierbaar stuk in brede lijst uit de "mooie" kamer nu niet "echt" meer zou zijn. Zijn beeltenis leeft echter voort in duizend harten, Zeeuwse bovenal.
Ook het naspreken van ouderwetse godsdienstige termen - al heeft de kerkelijke taal, gelijk die van het hof, de bruiloft, de begrafenis, steeds een archaïstische inslag - de waan, als ware de bevincling
1) C. B. Boot h, Bramwell Booth, London 1933, p. 199-210: "The mystic".
2) Deze orde is ingesteld in 1815.
XV
van enige waarde, los van de centrale Christus, heeft er aan meegewerkt, dat de "Oude Schrijvers" de lievelings-lectuur bleven in een kleine schare. In de vertolking, welke hier geboden wordt van Smytegelts meest bekende prekenserie, "Het Gekrookte Riet", moge hij nu zelf spreken, twee eeuwen na zijn verscheiden, in de taal van heden, gelijk Smytegelt sprak voor de discipel-tijdgenoot van toen. Wie weet, of de vertolking er óók niet toe leiden kon om enige schapen der ene Kudde, die overwegend slechts als lastig en weerbarstig worden beoordeeld, te gaan liefhebben, en hun geestelijke noden en verlangens te leren waarderen en liefhebben. Eerst toch, als men de schapen en lammeren liefheeft, kan men ze leiden tot de een Behouder van het Gekrookte Riet.
XVI
HOOFDSTUK 1
SMYTEGELT'S LEVEN
§ 1. KINDERJAREN
DRIE Middelburgse tijdgenoten van Ds Bernardus Smytegelt, de hem vererende Ds A. W. de Beveren, de school- en catechiseermeester P. de Vriese en de wetenschappelijk begaafde, zorgvuldig-nauwkeurige, melancholische P. de la Ruë gaven kort na zijn heengaan in een korte levensbeschrijving de indruk weer, dien hij op hen en zeer velen van zijn Gemeente had gemaakt. Dr B. Glasius, Dr W. A. S. Piccardt, A. J. van der Aa en F. Nagtglas voegden hier weinig nieuws aan toe 1).
Piccardt schrijft: "Wanneer wij Smytegelt's predikgaven willen beoordelen van het standpunt van onzen tijd, dan vinden wij daarin vaak, dat ons onwillekeurig doet grimlachen" 2).
Bij een grimlach is de wetenschappelijke waardering moeilijk juist af te wegen. Evenmin bij een hooghartige glimlach. Ook niet bij een verering en bewondering, die blind zijn voor de beperktheid in een bepaalde persoonlijkheid. De huiver voor de krachtproef van een prediker, die honderd vijf en veertig maal over één teks predikte, schrikte voortdurend af zich enigermate dieper op zijn historische en blijvende betekenis te bezinnen. En de liefde van de kleine groep gestadige lezers van lectuur als Smytegelt's preken, vraagt in de regel nauwelijks naar het wanneer en waar van haar ontstaan.
Van de prediker interesseert dezulken alleen de vraag, of hij waarlijk aan eigen hart kende dat, wat hij op de kansel verkondigde. Vandaar dat De Vriese's "Historisch Verhaal van 't Leven en Sterven van Bernardus Smytegelt" van 1739 tot heden toe in bevindelijke kringen geliefde lectuur bleef.
In het verzamelwerk "Wolke der Getuigen" van 1899, een uitvoerige reeks bekerings- en sterfbed- geschiedenissen vond dan ook De Vriese's boekje opnieuw een plaats, naast het verhaal van de bekering en het heengaan van grote reformatoren en van tal van jonge, anonieme kinderen. In de XXe eeuw grondde de kenner van het Zeeuwse leven A. M. Wessels in zijn "Een merkwaardig vijftal" (Smytegelt, Budding, Daan Bakker, P. van Dijke en L. Bone) de schets van Smytegelt's leven overwegend op De Vriese's relaas. Het boekje van De Vriese werd daarna in 1935
1) Zie de titels in de Bibliografie hierachter.
2) Dr W. A. S. P i c c a r d t, Twee Goezenaren (Jasper Barse en Bern. Smytegelt), in,,Zeeland", Middelb. 1854, blz. 189.
1
nog weer afgedrukt in een verzameling levensbeschrijvingen van bij de conventikels geliefde leraren, "Hollandse Geloofshelden" 1). Voor in Smytegelt's "Een woord op zijn tijd" (deel I) vindt men een lang lofgedicht van de hand van P. de Vriese, waarin hij in het kort de inhoud van dezen prekenbundel berijmt. Het vers is gedateerd 1745. Maar Smytegelt's leven rondom het jaar 1700, op de scheiding dus van de Gouden Eeuw en de Pruikeneeuw is waard meer van nabij te worden nagespeurd; dan eerst ook verkrijgen de duizenden bladzijden zijner preken haar levenden achtergrond.
Het geslacht Smytegelt stamde, evenals dat van zijn neven Prof. Melchior en Ds Jacobus Leydekker, van het eiland Tholen. De naam wijst niet op een geldverspillende voorvader. Het woord "gelt" betekent "zwijn". Het wapen der Smytegelts vertoont een man, die naar een zwijn "smijt". In de Kerk van Tholen bevindt zich het graf van de burgemeester Cornelis Jacop Smytegelt. De zerk vertoont "een man in tabbaard en een vrouw met een sluier, beiden in biddende houding onder een boog. Tussen beiden, aan het voeteneind een merk. In de hoeken de zinnebeelden der Evangelisten". De inscriptie luidt: "Hier leghet begraven Cornelis Jacop Smytegelt beurghemeyster vá deser stat sterf ao. XVc XLII op dë lestè dach April en Leuntie Coernelis sijn huysfr. sterf ao. XVc en LV de 19 dach in Juni" 2).
Van Tholen zwermde de familie verder Zeeland in, naar Goes, naar Middelburg, dan naar Utrecht.
Omstreeks 1600 wordt als zeer gezeten burger in Middelburg genoemd Dignus Smytegelt, afkomstig van Tholen. Pieter Smytegelt wordt in het "Album Studiosorum" der Utrechtse Universiteit op het jaar 1653 vermeld als "Tola-Zelandus". 's Jaars daarna verdedigde hij onder de Voetiaan Professor Johannes Leusden een "dissertatie" over de Hebreeuwse taal, die was opgedragen aan zijn familieleden Willem de Vryberghe, burgemeester, Hubertus de Putter, secretaris en. Johannes de Putter, schepen, allen van de stad Tholen. In 1657 verdedigde hij opnieuw theses onder de - sinds 1653 te Utrecht docerenden - eveneens Voetiaans professor Andreas Essenius. Hij werd predikant eerst te Liefkenshoek; daarna, in 1680 te Middelburg 3).
Op 2 April 1659 werd te Utrecht onder de nieuwe burgers der stad ingeschreven Antoni Smytegelt van Tholen, mogelijk een broeder van Petrus. de 1 len Maart 1660 ondertrouwde deze als jongeman te Goes met Jacoba Craeysteyn. Hij was in Utrecht op de Lijnmarkt
1) P. de V r i e s e, Historisch Verhaal van 't Leven en Sterven van Bern. Smytegelt, 1Vliddelb. 1739. - Wolke der Getuigen, Doesb. 1899. - A. M. Wessels, Een merkwaardig vijftal, Goes 1929. - Hollandse Geloofshelden, Nieuw-Beijerland 1935.
2) P. C. B 1 o y s van Treslong Prins, Geneal. en herald. gedenkw. in en uit de kerken der Prov. Zeeland, Utr. 1919, blz. 257. - E. W. M o e s, Iconographia Batava, Amst. 1905, sub voce: Smytegelt.
3) Hierachter, blz. 47. De disputatie onder Leusden, zie J. L e u s d e n, Philol. Hebraeus, Utr. 16562, p. 194 sqq.
2
boekverkoper en uitgever, een geestverwant van Voetius 1). Bij de doop zijner vier kinderen vermelden de Utrechtse Doopboeken als getuigen o. a. Rebecca Smytegelt, Martinus en Maria Smytegelt 2). De klappers op de overlijdensregisters van Utrecht noemen oer de jaren 1672 tot 1710 Antoni Smytegelt en zijn vrouw niet. Het is dus zeer goed mogelijk, dat hij kort na 1672 de stad heeft verlaten.
Een broeder van Ds Pieter Smytegelt, Marinus Smytegelt vestigde zich, eveneens als boekverkoper, te Goes. Deze huwde in eersten echt met Soetje Windschudt. Hun zoon Pieter, geboren 9 Maart 1658, overleden 27 Mei 1689, bekleedde in Middelburg het ambt van thesaurier der stad. Van hun dochter Anna (1660-j- 1681) worden geen bijzonderheden vermeld. In tweede huwelijk trouwde Marinus Smytegelt met de zeer ontwikkelde en zeer vrome Anna Lambregtse.
Zij kregen drie zonen: Josias, geboren 1662, in 1703 kinderloos overleden als schepen van Goes. Uit zijn ambt blijkt de vooraanstaande plaats der Smytegelts in Goes.
De volgende zoon was de hoofdpersoon van dit boek, Bernardus, geboren op 20 Augustus 1665, het rampspoedige jaar uit de tweede Engelse oorlog. Bernardus was het petekind van een oom zijner moeder, Baerend Langenes, kamerbewaarder van de Generaliteits-Rekenkaxner, welke bij Resolutie der Staten Generaal van de 10en Juni 1637 geautoriseerd werd om de exemplaren van de in dat jaar verschijnenden Staten-Bijbel te waarmerken, zulks, gelijk de Resolutie spreekt: "om het goede vertrouwen het welck wy hebben ende stellen in de Persoon van Barent Langenes". –
Ten slotte: Marinus, geboren 2 Augustus 1669, overleden 18 November 1721.
Bernardus' oudste broeder, Pieter, had een dochter Anna, geboren 29 Mei 1684, die in 1712 overleed als echtgenote van de Utrechtsen predikant Cornelius Boott. Deze predikant (geboren in 1679) was ook een echte Zeeuw. Zijn vader, Cornelis Boott was een Middelburgs koopman. Zijn moeder: een Debora Teellinck, kleindochter van de groten piëtist Willem Teellinck, predikant van Middelburg. Ds Cornelius Boott was eerst predikant geweest te Domburg en Vlissingen en sinds 1708 te Utrecht, in alle drie gemeenten geprezen om zijn zeer bijzondere gaven als christen en als mens. Bij zijn vertrek naar Utrecht getuigde de Vlissingsche Kerkeraad met XVIIIeeeuwschen zwier "dat hij alle de bekwaamheden had, die in een wel toebereyd, wijs, wel afgerigt, moedig, wakker, ernstig, getrouw en voorbeeldig strijder en voorganger vereyscht wierden".
Den eersten Februari 1713 overleed hij, door zijn lijkredenaar Ds Aegidius van de Put in een preek over 2 Timothetas IV: 7 en 8
1) Hij gaf in 1669 het vijfde deel uit van G. V o e t i u s, Disputationes Selectae.
2) Zie Doopboek-Buurkerk op 10 Maart 1661 en 18 Dec. 1670; Doopboek-Jacobikerk op 9 Nov. 1665; Doopboek-Domkerk op 18 Dec. 1667.
geroemd als een "godvrugtig, geleerd, getrouw, waakzaam, neerstig en welsprekend man". Zijn dochter Debora Aletta, in 1709 geboren, trouwde eerst met Ds Daniël Scheurwater van Vrouwenpolder. Na diens kinderloos overlijden in 1718 hertrouwde zij met Ds Nicol. Barkey van 's-Gravenhage, uit welk huwelijk drie kinderen geboren werden.
Ds Cornelius Boott's zoon en naamgenoot, in 1711 geboren, studeerde in Utrecht onder Professor F. A. Lampe, dien hij zelfs als student een tijdlang volgde bij diens vertrek naar Bremen in 1727. In het jaar van overlijden van zijn oudoom Ds Bernardus Smytegelt, 1739, deed hij op 6 December intrede te Middelburg.
Zo zette dus een telg uit het geslacht-Smytegelt de geestelijken arbeid in Zeeland's hoofdstad voort. Zijn gezondheid was voortdurend slecht en reeds op 25 Januari 1752 stierf hij ongehuwd. –
De tweede zoon van Ds Cornelius Boott, Pieter, geboren in 1712, stierf eveneens jong, in 1743, als medicinae doctor.
Marinus Smytegelt, Bernardus' jongste broeder, huwde op 17 Augustus 1699 Klara van Ortegens (overleden 1 Juni 1701). Zij hadden twee kinderen: Anna en Marinus. Anna (overleden 2 November 1761) trouwde op 7 October 1722 met Ds Ludovicus de Kam, predikant te Oosterland op Duiveland, die in 1727 kinderloos overleed.
Anna hertrouwde 7 November 1730 met Pieter Bussijn. Uit dit huwelijk werd een dochter Apollonia geboren op 12 April 1734, die in Juni 1751 trouwde met Henricus Kintius, medicinae doctor te Middelburg.
De zoon Marinus Smytegelt, die dus oom moest zeggen tot Ds Bernardus Smytegelt, geboren 3 October 1700, werd in 1722 als proponent predikant op dezelfde plaats waar zijn oom begonnen was: Borssele. Hij huwde op 21 September 1723 met Margaretha Suveius, bij welke hij op 4 Februari 1725 een zoon Marinus gewon. Ds Marinus Smytegelt overleed reeds op 22 October 1728 1).
De zoon Marinus was van 1744 tot 1783 een bekwaam notaris te Middelburg, een ter plaatse gezocht gelegenheidspoëet 2). Van zijn hand is ook een sonnet uit het jaar 1745 bij de uitgave van het eerste deel van "Een woord op zijn tijd" van Ds Bernardus Smytegelt.
Marinus Smytegelt (Ds Bernardus' jongste broeder) hertrouwde na het overlijden van Klara van Ortegens met Constancia de Jonge, uit welk huwelijk op 10 Mei 1712 een zoon Josias geboren werd 3). Men ziet: de Zeeuwse stamboom Smytegelt vertoonde vele schone, Zeeuwse vertakkingen.
Reeds Bernardus' geboorte wijdde zijn moeder haar kind
1) Zie hierachter, blz. 19.
2) Zie: Catalog. van de Pamfletten in de Prov. Bibl. van Zeeland, Middelb. 1892,
dl I sub voce: M. Smytegelt.
3) Maandbl. De Ned. Leeuw, jg 1906, kolom 76: C. S. Buys Ballot, Bijdr. tot de geslachtslijsten van enige voormaals te Zierikzee gevestigde familiën.
4
den Heere ten dienst, en zo het een zoon mocht zijn tot het predikantsambt. De godsvrucht, welke het leven zijner ouders was, leefde ook in hun kind Bernardus van der jeugd aan. Juist omdat hij de grote vertrouwensman van zoovele onverzekerde en bekommerde gelovigen was, is dit feit van grote betekenis 1).
Immers hij had in zijn leven geen gevoelige zielsworsteling, die met een persoonlijke geloofservaring eindigde, geen z.g. "krachtdadige" bekering doorleefd. Hij kon over de aanvang van zijn geloof geen "dag en ure" opgeven, zonder welke tot heden toe voor vele bevindelijken en nog meer voor die met hen medelopen, toch feitelijk de bekering niet de ware is. Maar omdat dit hem niet overkomen was en hij zich volkomen eens geestes wist met de bevindelijke vromen kon hij op dit punt hen te meer vertroosten. De Vriese schrijft: "hij heeft dit wel menigmaal aan sommige bekommerde vromen, tot hunne bemoediging zelf betuigd, als ze de tijd hunner verandering niet wel wisten. Hij zeide dan: ik weet de tijd van mijn verandering ook niet; want het is al in mijn kindsheid geschied". –
Het is niet de geestelijke weg van alle gelovigen om plotseling in de ware vrijheid te worden gesteld na op het kruis van wanhoop en doodsangst te zijn genageld. Wesley geloofde, dat de heiliging gewoonlijk, zoo, niet altijd een onmiddellijk gebeuren was en vele methodisten, in gezelschap van de hen overigens wantrouwende bevindelijken, nemen het met Wesley aan. Doch Smytegelt kende de gereformeerde opvatting der bekering. Hij schrijft in "Het Gekrookte Riet": "ik achte dat men de netten tijdt van het begin des geloofs ende der Wedergeboorte niet, of seer selden weten kan: en ook 't is niet noodigh suiks te weten, 't is genoegh als men op goede gronden uyt het Woordt Godts, en uyt goede kennisse van sijn herte ende daden besluyten kan dat men gelooft en wedergeboren is". Niet ieder "rnensch moet weten de tijd, wijze en plaatse van zijn veranderinge" 2).
Smytegelt had in dezen zijn eigen jeugdige geloof en de gezegenden invloed zijner godvruchtige opvoeding ten voorbeeld. Zijn ouderen, in 1635 geboren, tijdgenoot en geestverwant Ds Wilhelmus á Brakel was dezelfde geestelijke ontwikkeling ten deel gevallen. Ook hij was een Obadjah, "vretende de Heere van zijn jonkheid aan" (I Koningen 18: 12). Ds Abraham Hellenbroek sprak in zijn gedachtenispreek, toen á Brakel 30 October 1711 te Rotterdam was overleden: "Onder de gelukkige opvoeding van zulken godvruchtigen vader en moeder [Ds Theod. à Brakel en Margaretha Homma] behaagde het God al vroeg te doen blijken, dat hun zaad, in dezen hunnen zoon, ook voor de Heere geheiligd was. Al is genade geen erfgoed der
1) Hierachter, blz, 100 vg.
2) B. S m y te gel t, Het Gekrookte Riet, 's-Grav./Middelb. 1744, 20e preek. Zie hierachter, blz. 101.
5
ouders, de Heere schenkt ze echter ook wel al zeer vroeg aan kinderen van begenadigden .... de eersten tijd van zijn verandering heeft hij [Wilh. à Brakel] altijd getuigd, niet onderscheidenlijk te weten, maar dat hij van zijn eersten geheugtijd af onder een tederen indruk van God, en vol liefde tot de Heere Jezus was geweest; en nauwelijks kunnende lopen, al vele tedere bewegingen daaromtrent had gevoeld" 1).
Smytegelt ontving zijn opleiding op de Latijnse School van Goes, waar hij een voortreffelijk leerling was en met lof tot de universitaire studie werd bevorderd. Wat voorts Smytegelt's geestelijke ontwikkeling betreft dient nog op het volgende gewezen te worden. Voreerst: hij was een geboren Zeeuw. Behoudens de jaren zijner studie aan de Utrechtse Hogeschool heeft hij levenslang in Zeeland gewoond. Hij dronk met de moedermelk en in het klimaat van zijn geboorteland het Zeeuwse piëtisme in: een orthodoxie, opgenomen in gevoelvolle mensen, die wat zij geloofden ook begeren te beleven in de praktijk der godzaligheid.
Het Voetsiaanse puritanisme oefende in Goes rondom het geboortejaar van Smytegelt sterken invloed uit in de figuur van Ds Johannes Thilenus, die in 1627 te Londen geboren en in Middelburg opgevoed, van 1655 tot 1666 te Goes predikant was en daarna tot zijn overlijden in 1692 te Middelburg. Zijn invloed werd verhoogd door de aanzienlijkheid van zijn geslacht. Hoe hij tijdens het eerste Stadhouderloze tijdvak in Goes en in Middelburg zijn Voetiaanse denkbeelden en Voetiaanse levenspraktijk op de kansel bracht, blijkt "uit het feit, dat in 1670 en 1671 de Middelburgsthe Overheid hem herhaaldelijk tot de orde riep wegens "exorbitant prediken, licentieus cathegiseeren en seditieuse discoursen". Hij achtte "de verheffing van de Prins [tot Stadhouder] voor het land even noodig als de opstanding Christi voor de gemeente". Hij ijverde in de Kerkeraad van Middelburg tegen het toelaten van komedianten, koorddansers en goochelaars in de stad. De Magistraat, de felle klachten opvangende, beloofde te zullen "waakzaam" zijn, d. w. z. ter nauwernood iets te doen. Immers de heeren gingen onder het voorgeven van beter te kunnen toezien, met hun gezinnen zelf naar de voorstellingen kijken.
Ook was Ds Thilenus tegen "de lichtvaardigheid der gekrolde haren en de lange achteraanslepende staarten der vrouwenkleding" 2). Ds Thilenus werd op 6 December 1665 naar Middelburg beroepen en deed er de 13en Juni 1666 intrede. Toen was Bernardus nog geen jaar oud. Maar Thilenus bleef de
1) A. Hellenbroe k, Algem. Rouwklagt i. d. straten v. Rotterd., Rott. 1711 (afgedrukt achter W. á Br a k e 1, Logike Latreia, d. i. Redel. Godsd., Rott. 1700; Dordr. 1795"; Nijkerk (Malga) 1858; Leiden (Donner) 1880. Uitg. 1858, blz. 6. - W. à Brakel, geb. te Leeuwarden 1635; pred. te Exmorra 1662; Stavoren 1665; Harlingen 1670; Leeuwarden 1674; Rotterdam 1683 tot zijn overlijden in 1711.
2) F. Na g t g 1 a s, Levensberichten van Zeeuwen, Middelb. 1893, sub voce Thilenus.
6
ontwikkeling van de knaap, straks van de jeugdigen predikant volgen en begeerde op zijn sterfbed, .dat Smytegelt in Middelburg hem op zou volgen.
Een andere predikant, dien Smytegelt als Goesse knaap nog niet kon kennen, was Hermannus Witsius, die van 1666 tot 1668 te Goes stond. Dit was dus slechts twee jaar, maar er ging machtige invloed van hem uit. Hij bracht aan de Zeeuwen de boodschap eener verzoening der Voetsiaanse en Coccejaanse onenigheden. Goes bleef Witsius hoog liggen, óók nà zijn kortstondig verblijf aldaar.
In de "Opdracht aende Goede en Bloeyende Gemeente van Leeuwarden" van zijn "Twist" zegt hij: "Met rust en lust nam ik het werk des Heeren waer in de bloeyende Gemeente van Goes, die my, na veel stormen elders doorgestaen, tot een lieflijke Haven verstrekte. Ick sag daer onder Gods zegen, en door de dienst van mijn trouwe Medehulperen, allerley devote oeffeningen in bloey, de kracht der Godtsaligheydt in groey, de gemoederen in eendracht, en de Uytverkoorne Gods, hant aen hant met yver op de Hemelreis. Ondankbaer soud ick zijn, soo ick het vergat, en trouwloos tegen het geslagte van Gods Kinderen, soo ick het verheelde, met wat een liefde en toegenegentheyt ick daer ontfanghen, bejegent en tot de einde toe overlade wierde. De geheugenisse van die dierbare liefdetranen heeft nog macht genoeg om mijn harte te doen smelten, en het papier te doen doorvloeyen daer ick dit op schrijf. Mijn Mede-broederen, Mannen die getuigenisse hebben van alle en van de waerheyt selfs, vond ick in soo heylige een-hartigheyt te samen verknogt, dat ick twijffel offer een Kercke in Nederlandt is die van dat gheluck met soo veel reden roemen kan. Geen strijt kenden wy als van liefde onder malkanderen, van yver voor het goede, en van haat tegen de sonde. Nijdigheydt en jalousie, kraekelen en kibbelingen, waré by ons onbekende en verfoeyde namen. De soete ervarentheydt leerde ons, wat kracht 'er was om het werck des Dienstes sijn rechte klem te geeven, niet in een drievoudigh, waer in een viervoudigh 1) snoer, niet licht te breecken. Daerorn quamen wy by malkanderen in soetigheydt heymelijck raedtpleghen, wy wandelden in geselschap ten Huyse Godes. Wy woonden malkanders Predicatien niet alleen rnaer oock Catechisatien en andere openbare oeffeningê by: en 't geê de eene gisteren geleert hadde, dat gingh de andere heden bevestigen en de Gemeente aenprijsen. Nooyt verxnerckte men de minste schijn van tegenstrijdigheyt in de lere, gelijckse oock niet en was in de Gemoederen. 't Was my een vermaeck haer als Hooghvliegende Arends soo dicht ick konde na te houden, gelijck Gregorius Nazianzenus eertijdts seyde toe hy sijn Vader tot een noothulp was toegevoeght.
1) Goes had sinds 1650 vier predikanten.
7
En Godt verblijdde daer mijn jeught, dewijl sy niet verachte haren ouderdom. Ick hadde door Godts genade geleert wat eerbiedigheyt ick de grijze hayren schuldig ben, en voor al een ouderdom die niet met het Wit van grijsheydt maer van Deugden pronkt. En sy beminde de volveerdigheyt mijner jonkheydt, die ik door hare rijpe ervarentheydt willig stuyren liet. Dus gingen we de Gemeente voor, die ons op dat selve spoor na tradt, en wandelende in de vreeze des Heeren, en de vertroostinghe des Heyligen Geestes, vermenigvuldight wierd" 1).
Ten slotte stond in Goes tijdens Smytegelt's jeugd Ds Nicolaas Barentsèn of Barenzonius. Deze was in 1609 te Batavia geboren, had in Leiden gestudeerd, was predikant geweest in Sluis, waar ná hem Van Lodenstein en Koelman zouden arbeiden, en stond van 1644-1679 te Goes, - een man van groten geestelijke invloed in deze gemeente. Hij schreef een lofdicht voor de "Twist des Heeren" van zijn vroegeren Goesschen Collega Witz, dat "seer stichtelik en in deesen tijt aldernoodighste werck". Van hem zijn proza- en poëziewerken over, beide het gevoelvolle Zeeuwse piëtisme onder woorden brengende. Reeds de titels spreken! "De ziele des Evangeliums"; "Swacke ademtocht van een aemechtige ziel in hare geestlike flaaute" 2). Nog in de 18e eeuw werd hij gaarne gelezen. Barenzonius was het, die aan Smytegelt catechetische lessen gaf en hem toebereidde voor de toelating tot het Heilig Avondmaal.
1) H. W i t z, Twist des Heeren met sijn wijngaert, Leeuw. 1669; Utr. 1692; 17104; 1748'; Charlois 1892.
2) N. B ar e n t z e n, De ziele des Evangeliums, Vliss. 1671; Amst. 17442; 17683.
I d e m, Swacke ademtocht van een aemechtige ziel in hare geestl. flaaute, Dordr. 1680. Zie A. J. van der Aa, Biogr. Woord., Haarl. 1874.
8
|