• HET GEKROOKTE RIET OF
  • HOOFDSTUK 3 SMYTEGELT'S "GEKROOKTE RIET"




    Download 1.67 Mb.
    bet8/10
    Sana02.01.2020
    Hajmi1.67 Mb.
    #8165
    1   2   3   4   5   6   7   8   9   10
    HOOFDSTUK 3
    SMYTEGELT'S "GEKROOKTE RIET".
    § 1. SMYTEGELT'S PREDIKWIJZE
    SMYTEGELT heeft zelf geen enkel geschrift voor de pers gereed­gemaakt. Alles wat op zijn naam is uitgegeven berust op aan­tekeningen tijdens zijn verkondiging gemaakt. Wie dus over Smytegelt en over zijn meest-befaamde boek "Het Gekrookte

    Riet" handelt, moet zich voortdurend niet een schrijvenden, maar een sprekenden verkondiger voor de geest brengen (en een redacteur, die het handschrift persklaar maakte). In dit opzicht is het zelfs een voordeel, dat Smytegelt's preken alleen uit aantekeningen bekend bleven. Immers wie ze nu leest, beluistert de man van dicht nabij, zóó als hij op de kansel sprak, met al de oneffenheden, die een, óók gelijk bij Smytegelt uiterst zorgvuldig voorbereide, improvisatie altijd zal hebben. Aan de viva voce opgenomen stukken benadert men de rondom het jaar 1700 op Middelburg's kansels staande man, een prediker van zóó ontzaglijken invloed, dat zijn naam daar en in heel Nederland bij conventikel-minnaars nog als gezaghebbend voortleeft.

    Zijn stem was zeer forsch, "als een klok, die het Kerkgebouw tot in de hoeken vervulde". In zijn jongere jaren sprak hij met "een lijmerige preektoon". Maar later liet hij dat varen - hij had zulke hulpmiddelen om zijn bevindelijkheid te bewijzen volstrektelijk niet nodig - en sprak hij eenvoudig en natuurlijk. Door de spanning zijner stem kreeg hij een jarenlang hem zeer kwellende hernia 1).

    In zijn preek over Jeremia 25: 3: "Dit is het drie en twintigste jaar .... Dat het Woord des Heeren tot mij is geschied" van 23 Januari 1718 2) klaagt hij: "Ik hebbe mijn zwakheden naar het lichaam aan deze plaatse gekregen". Op oudere leeftijd verloor zijn stem haar geweldige kracht echter. Smytegelt's gestes (gebaren) waren zeer uitbundig. Hij was gewoon op de kansel te slaan en met de voeten te stampen. Het zal bij Smytegelt wel zijn geweest een afreageren van zijn aan­vankelijke kanselvrees. In Middelburg bootste men - goedaardig of kwaadaardig - zijn wonderlijke gestes na. Predikers, die in de reuk van Smytegeltianisme begeerden te staan, deden de uiterlijke dwaas­heden na, zonder de innerlijke werkelijkheid te bezitten. In het achtste boek der "Kralingiana" van 1757, fel gericht tegen bevindelijke predi‑


    1) Hiervoor, blz. 71.

    2) B. Smytege1t, Keurstoffen (7e preek)

    127
    kanten en van dezen in 't bijzonder tegen de Kralingse Ds Th. van der Groe, vindt men een "Plan of ontwerp van de Kralingse Societeit". Artikel 29 schrijft voor: "Meer op de hartstogten als op het verstant te werken, waartoe nodig is. 1. Met de handen te maayen en met de voeten te stampen" 1).

    Smytegelt was een volksredenaar. De Regenten zag men niet veel onder zijn gehoor. Zijn boeteprediking was niet naar hun smaak. Zijn preken duurden dikwijls zeer lang en dat lokte juist de meer aanzienlijken in de stad niet aan. Maar de schare werd geboeid door de radicaliteit, de onvervaardheid zijner overtuiging, door de diepte zijner verkondiging. Hij sprak de mensen aan z66 als zij voor God waren, naar hun onderscheiden geestelijken staat en geestelijken toestand. Hij was voor rijk en arm dezelfde profeet, maar hij preekte niet in een fietsen stijl als waren de gelovigen te allen tijde van één- zelfde geestelijke formaat. Smytegelt's direct uit het hart wellende prediking boeide de bevindelijken gelijk die zijner tijdgenoten J. van der Kemp van Dirksland en Th. van der Groe van Kralingen 2).

    Smytegelt's taal is de kanseltaal van rondom 1700. Als Zeeuw sprak hij smeuïg en buigzaam; voor een niet-Zeeuw te week. Dr P. J. Meertens, deskundige in zake Nederlandse dialecten, deelde aan schrijver dezes mede: "Een studie over het Zeeuwse taaleigen der XVIIe eeuw bestaat niet. In het algemeen maakt Smytegelt's taal geen Zeeuwsen indruk, wat trouwens voor de meeste Zeeuwse auteurs van dien tijd geldt. Zoowel de schrijver als de drukker-uitgever streefden er klaarblijkelijk' naar in hun uitgaven zoveel mogelijk een taal te gebruiken, die niet opviel door dialect-eigenaardigheden. Daarbij komt nog, dat Smytegelt, als alle theologische auteurs, zich nauw aansluit bij de taal van de Statenbijbel, zodat men niet kan zeggen, of bepaalde "idiotismen" op rekening van zijn dialect dan wel van de Statenbijbel moeten worden geschreven.

    De enige Zeeuwse uitdrukking, die mij bij het doorlezen en -bladeren van enkele van Smytegelt's werken opviel, is: 'in plekke van', voor: 'inplaats van'. Dit is nog altijd Zuidbevelands, echter ook Vlaamsch (het Zeeuws komt in alle perioden van onze taal­geschiedenis nauw met het Vlaamsch overeen), maar ook het Gelders dialect kent het. Verder noteerde ik: vermeugen, gij meugt, ze meugen (maar ook: gij moogt, en ze mogen); herte, bersten, sxnerten; leeg, leegst, geern, de rechtveerdige, boetveerdigheid, keerse; verdurvent­heid (maar ook: verdorventheid); dobbel; diere (duur); wierden (werden); behieuw (behield); behouwen (behouden); gerogt (geraakt); fimelerye; geestdryverie; uit langen i. p. v. uit halen'. Dit alles is Zeeuws, maar niet uitsluitend Zeeuws".


    1) Kralingiana of zedige Aanm. over de Kralinger Twistschriften door een Genootsch. van Letterbeminnaars, Rott. 1757, 1758. Het "Plan" afgedrukt door J. Breevoort in: Stemmen voor W. en Vr., jg 1918, blz. 294 vgg.

    2) J. van der Kemp, De christen .. . . vertoond in 53 predic, over de Heid. Cat., Rott. 1717; 1773". -- Ds J. van der Kemp, geb. te Rotterdam in 1664; pred. te Dirksland van 1692 tot zijn overlijden in 1718. - T h. van d er Gr o e, Toets­steen der waare en valse genade, Rott. 1752/1753; 1786; 1841; Gor. 1854/1855; Nijkerk 1866. - Ds Th. van der. Groe, geb. te Zwammerdam in 1705; pred. te Rijnsater­woude 1730; te Kralingen van 1740 tot zijn overlijden ir .1784. - Vgl. Dr G. D. J. Schotel, Geschied. van de Heid. Cat., blz. 308, 317.

    128
    Smytegelt sprak in de taal van 1700, - openhartiger dan de be­schaafde mens ten jare 1946 spreekt. Dat deed niet Smytegelt alleen. Zo deed iedereen toen. Onderwerpen waar men nu in de conversatie over zwijgt, werden toen, gelijk onder de landbouwers van heden nog, zonder bezwaar besproken. Het zwijgen der beschaafden - als zoodánig aanvaard zijnde - is op zichzelf nog geen bewijs van dieper ' moraliteit. Als men de holle klanken van vele 18e-eeuwse predikers heeft aangehoord, spreekt Smytegelt's taal in haar echtheid onmiddellijk aan, al rangschikten zij, die latijnsche, Griekse, hebreeuwse citaten in die dagen op de kansel brachten, Smytegelt's stijl tot dien van "stijfhoofden, slechte idioten, plompe Galileërs, arme, eenvoudige halzen, die de drempel van taal, opvoeding, redekunde en hedendaagse welsprekendheid nooit betreden hadden" 1).

    Zijn taal is niet gemaakt. Zijn taal is niet gewild-archaïstisch. 't Is niet de taal van Luther en Calvijn, óók niet die van de Teellincks en van Van Lodenstein. 't Is de taal van Smytegelt zelf.

    De verkleinwoorden, die nu in Smytegelt's taal afstoten, - die ná enkelen voor een kenmerk van dierbaarheid aanzien, waren toen alledaags. De briefschrijvers en -schrijfsters in de romans der Dames Wolff en Deken gebruiken ze ook. Maar de "broeders Benjamin" en de "Cornelia's Slimpslamp" voerden de verkleinwoorden in de tale Kanaán's tot een weerzinwekkende weeheid en platheid en meenden, dat het archaïstische als zoodanig de echtheid der Verkondiging waar­borgde.

    Doch de verkleinwoorden zijn een uiting van de gevoeligheid der Nederlandse, inzonderheid der Zeeuwse psyche. Het sentiment wordt in de caricatuur tot het sentimentele, daarna tot het sensuele. Niemand echter sprak in Smytegelt's dagen over die afschuwelijke ziekte der pokken anders dan over de "pokjes".

    Allard Pierson schrijft: "De goedaardigheid van het Nederlandse volk is zelfs openbaar in zijn dagelijkse taal, waarin verkleinwoorden een hoofdrol ver­vullen. Gevoed door een stukje vlees, gelaafd door een kopje thee, rookt men, onder het genot van een glaasje wijn, zijn sigaartje, voor een dubbeltje gekocht . . . . En klinkt het niet trouwhartig, dat: `willen we vast eventjes bidden?', waarmee de eerzame huisvader ten onzent het ongeduld zijner hongerige huisgenoten tracht te paaien? Zelfs is 'je' tè vormelijk,,ie' verkieslijk; kopje nog te
    1) Dr G. D. J. S c h ot e 1, Geschiedenis van de Heid. Cat., Amst. 1863, blz. 310 vgg. Aldaar voorbeelden van de toenmaligen predikstijl.

    129
    grammatikaal; koppie wel zo gezellig2).

    Het hedendaagse Neder­lands maakte in de oorlogstijd van 1940-1945 de A-bon onmiddel­lijk tot een "A-tje".

    Iets wat velen als iets zeer diepzinnigs beschouwden en nog be­schouwen, n.l. aan alle mogelijke woorden der Heilige Schrift een allegorische betekenis te hechten, vond in Smytegelt geen bewondering.

    Zijn vererende luisteraar P. De Vriese zegt: Smytegelt had niet veel op met zinnebeeldige en bespiegelende verklaringen. Hij had zulk vertoon van diepzinnigheid niet van node. Hij noemde niet, als Willem Teellinck, God de eersten "kleermaker", noch het menselijk lichaam een "madesack" 2).

    Als staal van Smytegelt's sobere interpretatie volge een deel uit twee zijner Hooglieds-preken (aan het allegoriseren over het Hooglied wordt men het meest gewaar, of een prediker in dezen over de schreef gaat 3).

    De teksten waren de beide delen van Hooglied 2: 4: "Hij voert mij in het wijnhuis" en "De liefde is Zijn banier over mij". De Bruidegom is Christus. De Bruid is de Kerk. "Hij zegt: zie, gij zijt schoon, Mijn vriendin; zie gij zijt schoon, - door mijn heerlijkheid, die Ik op u heb gelegd. Dan weergalmen zij: zie, Gij zijt schoon, mijn Liefste, ja lieflijk; ook groent onze bedstede. De balken onzer huizen zijn cederen; onze galerijen zijn cypressen. Daarop gaat zij in het eerste vers van het tweede hoofdstuk weder voort met de lof op haar Bruidegom: Gij zijt een lieflijke roze van Saron, een lelie der dalen. Wat bezit Gij altemaal, mijn Liefste, zegt zij, ik kan mij niet genoeg verzadigen van U te beschouwen.,

    Daarop komt Hij weder en zegt van zijn Kerk: Bruid, ook gij zijt een lelie: 'gelijk een lelie onder de doornen, alzo is mijn vriendin onder de dochteren'. Dat kan zij weder niet dragen. Zij galmt Hem weder toe: 'Als een appelboom onder de bomen des wouds, alzo is mijn Liefste onder de zonen. Ik heb grote lust in Zijn schaduw en zit daar onder en Zijn vrucht is mijn gehemelte zoet. Daar is niemand zoals Gij; Gij zijt als een appelboom en daar zet Gij mij onder. Er valt zeker een appel in mijn schoot, dien ik door Uwe genade krijg te plukken. Ik mag ervan proeven en hij is zo uitnemend zoet. De schaduw van U is zo verkwikkend voor mij, meer dan Jona's wonderboom voor Jona was. Ja, lieve Heere, ik krijg een geheel wijn­huis. Daar voert Gij binnen. Het wordt als een gehele fontein. Uwe liefde is de banier boven mij. Ik vind, dat zij als een scherm en schild voor mij is, als een vaandel, waar ik mede bedekt word. Hij voert


    1) Allard Pierson, Oudere Tijdgenoten, Amst. 19223, blz. 16.

    2) W. Teellinck, de Spieghel der Zedicheit, daer in alle soorten van mensen haer selven besiende, bemercken mogen, oft sy oock niet geweken zijn van de eenvoudicheyt, die zy in hare kledinge behoorden te betrachten, Middelb. 1620; Amst. 1626; Dordr. 1651, blz. 7, 55. Vgl. Dr W. J. M. Engelberts, W. Teellinck, blz. 136, 137.

    3) B. S m y t egel t, Een woord op zijn tijd, dl II, de,20e en 21e preek. De eerste "op het Avondmaal"; de tweede "Op een Nabetragting van het Avondmaal".

    130
    mij, zegt zij, in het wijnhuis en de liefde is Zijn banier over mij".

    Het huis is Gods Kerk. God in Christus is er de Bouwer van. "Van eeuwigheid tot eeuwigheid zal het duren, eer het voltooid zal zijn". "In dit Huis is er vaste spijze voor de volwassenen; melk voor de kinderen. Daar is drank; wijn; flessen vol". De wijn is de ge­zonde leer; "de goederen van het Genadeverbond, die er in Christus zijn". Ook is de wijn "de zielvervullende werking van de Heiligen Geest; de hartversmoltenheid; de verwondering; de geestelijke ruimte; bedachtzaamheid; oprechtheid. Al het werk des Geestes is wijn. De berg van de Kerk zoude van zoeten wijn druppen (Joël III: 18)".

    "Een wijnhuis is een openbaar huis. Ieder komt er binnen. De Kerk, het wijnhuis, is voor armen en rijken; voor grote en kleine zondaren. Ieder mag er komen, een knecht en een heer; een meisje en een vrouw; vromen en onvromen komen er; predikanten en lid­maten. Wie dorst heeft, zo staat er in Openbaring 22: 17, kome en wie wil, neme het water des levens om niet .... Alleen dáár is de wijn te krijgen: de roeping; de vergiffenis; het geloof. Tot Wien Zullen wij henengaan, zeide Petrus tot de Heere Jezus, Gij alleen hebt de woorden van het eeuwige leven (Johannes 6: 68). Daar is overvloed. Dáár is geen gebrek. Daar is de beker overvloeiende. 't Loopt over. 't Overstelpt. In Christus woont al de volheid van genade en waarheid .... De dienaren geven ieder naar zijn behagen. Dáár zijn de uitdelers van de verborgenheden Gods. Dáár zijn de kannen, glazen, flessen, - de middelen der genade; de instellingen van Christus; de troostbekers; de bekers van lof en dankzegging. Dáár verdrijft mens alle kommer, schroom en vreze. Zijt ge bedroefd? Ga naar de Kerk! Daar zal uw droefheid, benauwdheid, neerslachtig­heid verdreven worden. En uw verzuchtingen zullen wegvlieden".


    De typologie is door Smytegelt ver, te ver, doorgetrokken. De 18e eeuw is er vol van. En hij is een 18e-eeuwer. Maar wekelijk, geestelijk-ongezond is Smytegelt's allegoriseren niet! En zijn mystiek is christelijke mystiek.

    Grote Bijbelkennis kenmerkt in Smytegelt's dagen èn Voetianen en Coccejanen èn lampianen. Tegen het zwaaien met geleerd vertoon op de kansel, zoals dit geschiedde door de z.g. Leidsche of Groene (naar hun voorman Ds H. Groenewegen van Enkhuizen) Coccejanen, ook wel heldere, echte of cordate Coccejanen genoemd, die zich in hun preken strikt en koel hielden aan de ontplooiïng van Coccejus'


    beschouwing over de verbonden in de Heilige Schrift, vertoonde zich een reactie. Er kwam meer warmte in de prediking, meer wending tot het hart der luisteraars. De Voetianen hadden de toepassing altijd geaccentueerd in hun verkondiging. Nu gingen zij ook het scholastische op de achtergrond schuiven. De z.g. nieuwe of ernstige Coccejanen zagen de ijdelheid van geleerde uitdrukkingen op de kansel in en
    131
    wezen op de betekenis van het christelijke leven, dikwijls onder gebruik­making van allegorische tekstuitlegging. Ook de Lampianen gaven naast de uitleg veel toepassing 1).

    Smytegelt - als leerling van Hermannus Witsius - is ook in zijn preekmethode de man der synthese: hij geeft tekstuitleg èn van het begin tot het einde der preek de toepassing op het geestelijke, in het bijzonder het bevindelijke leven. Zijn Bijbelkennis verleidt hem er niet toe om uit de Concordantie alle gelijkluidende plaatsen tot ver­moeiens toe te vermelden.

    Het is Smytegelt's predikwijze eerst een inleiding te geven over een met zijn onderwerp verwanten tekst en vervolgens de eigenlijken tekst zijner leerrede te behandelen, in punten ingedeeld. De toepassing ligt in het gehele stuk. De inleiding is op zichzelf een korte preek 2).

    In "Het Gekrookte Riet" zijn in vier der 144 leerredenen deze korte preken vooraf ontleend aan teksten uit het Hooglied, nl. in de 48e, de 79e, de 81e en 100e.

    Op deze methode maakt Smytegelt echter een uitzondering, wanneer hij feitelijk niet preekt, maar een bepaald onderwerp in een lange serie toespraken behandelt, b.v. De beoefening der heiligmaking en der gemeenschap der heiligen (in "Des christens heil en cieraat of het bevindelijke leven in zijn gehelen omvang (de 145 preken van "Het Gekrookte Riet.

    Dan blijft wel het korte preekje vooraf, maar de teksten, die boven de preken staan (b.v. Kolossensen I:22 vijf en dertig maal in "Des christens heil en cieraat" en Mattheüs XII: 20, 21 in "Het Gekrookte Riet2), geraken' snel uit de gezichtskring.


    In de grond is dus de titel: "Het Gekrookte Riet of Honderd vijf en veertig predicatien over Mathhes XII: 20, 21" onjuist.

    Na de zesde preek reeds verdwijnt de tekst, al blijven de gelovigen toe­gesproken worden als "gekrookte rietjes", - maar dát is geen tekst­uitleg! Van nummer 108 af is de korte preek vooraf voortdurend over Jesaja LXI: 9: "Allen, die hen zullen zien, zullen hen kennen, dat zij een zaad zijn, dat de Heere gezegend heeft". Daar begint dus een deel, dat had kunnen heten: "Het gezegende Volk".

    Beter ware de samenvattende titel van het boek geweest: "Bevindelijke God­geleerdheid".
    Doch de uitgever van een boek legt zijn oor te luisteren aan het hart der verwachte lezers. Hun smaak immers bepaalt de kooplust! En voor de 18e eeuwers was het preken in een serie over één tekst een homiletisch kunststuk. Iedere periode trouwens in de ge­schiedenis der predikkunde vertoont haar eigen kunststukken, haar eigen geliefkoosde teksten of uitdrukkingen of geciteerde schrijvers.
    1) Zie Dr J. Har t o g, Geschied, van de Predikkunde, blz. 103 vgg; 141. Over Prof. F. A. Lampe, hiervoor, blz. 62.

    2) Zie Hoofdstuk VI n°. 3, 6, 13, 16, 35, 37, 40.

    132
    In de 134en brief der "Sara Burgerhart" schrijft Anna Willis over haar Aanstaande, de proponent B. Smit: "Mijn waarde vriend Smit heeft mij wel gezegd, dat hij over dezelfde woorden twintigerlei alle uit elkander lopende Leerredenen zoude kunnen maken, op zovele onderscheiden tijden, in zoveel verschillende omstandigheden, al naar hij zelf gesteld, en de zaak, hem dan voorkomende, aannemelijkst was" 1).

    Zij dan de vorm en de titel een door de smaak des tijds bepaalde en mèt de tijd ook weer vergaande speelsheid, toch is deze vorm met dezen inhoud altijd verre te verkiezen boven de fout van anderen, die 145 maal een verschillende tekst oplezen in de dienst, doch in de grond nooit anders doen dan één zeer beperkt onderwerp herhalen.

    Hier komt bij, dat de serie "Het Gekrookte Riet" gehouden werd van de 2en Maart 1720 tot de 3en September 1734. Zij liep dus over veertien en een half jaar. Gemiddeld vallen er dan ongeveer tien preken uit de "Gekrookte Riet"-serie op een jaar. Inmiddels hield Smytegelt van week op week, op Zondag en werkdag, zijn andere preken, Catechismus-preken, Biddagspreken, preken over vrije stoffen, Feestdagpreken, Avondmaalspreken. Het is dus ten een orale onbillijk Smytegelt te houden voor iemand, die maar één uit­drukking eindeloos zou herhaald hebben: "het Gekrookte Riet" .... Alleen staat men versteld over het geestelijke uithoudings- en op­nemingsvermogen in de aanvang der 18e eeuw, dat in staat was tot het verwerken van zulk een tot in de vezelen beschreven ziels­analyse. De 304 kentekenen van het "gezegend volk" in "Het Gekrook­te Riet" zijn inderdaad te veel van het goede.

    Reeds bij mytegelt's leven werd een enkele door een toehoorder opgeschreven preek van hem, doch zonder zijn goedkeuring, uit­gegeven, nl. De "Uitmuntende P,racticale Leerreden" over Ezechiël 34: 31: "Gij nu, o mijn schapen, schapen Mijner weide! gij zijt mensen, maar Ik ben uw God, spreekt de Heere Heere" 2).

    Het was hem bekend, dat zijn preken werden opgetekend. De Beveren zegt dat deed men óók zo met die van Origenes, Chrysostomus en Augustinus. Uit de 19e eeuw kan men als voorbeeld vermelden J. F. Schimsheimer, die Da Costa's "Bijbellezingen" na afloop op­schreef.

    Bij Smytegelt is de meest bekende opschrijfster Mejuffrouw Maria Boter (in 1703 wordt in Middelburg een ouderling, de uitgever Jacobus Boter vermeld 3) ). Maria Boter schreef gedurende dertig jaren met grote nauwkeurigheid Smytegelt's preken op. Het is


    1) Smytegelt gaf ook seriën over Hooglied 2: 3; Jozua 3: 3, 4; Mattheüs 5: 47; 13: 44.

    2) Uitmuntende Practicale Leerreden door een voornaam Godgeleerde over Ezech. 34:31, Middelb. bij M. Schryver. z. j.

    3) F. N a g t g 1 a s, Algem. Kerkeraad van Middelb., blz. 86.

    133
    onjuist, als Prof. Kist haar hand "vroom doch ongeoefend" noemt 1).

    Integendeel, naar De Beveren's getuigenis kan men op haar woorden "volkomen staet maeken; daer ik mag byvoegen, dat dit de Over­ledenen [Smytegelt) niet onbekent of onaengenaem was, en dat zyn Eerw. haer Ed. Dikwils in desen is behulpig geweest".
    Ten aanzien van zijn eigen preek-aantekeningen en verdere manuscripten bepaalde Smytegelt bij testament, dat deze onder zijn drie erfgenamen verdeeld moesten worden; "dat zij die echter alleen voor zich zelf mochten bezigen, nooit uitleen of doen afschrijven, en wanneer zij die voorwaarde niet wilden aanvaarden, moesten alle papieren worden vernietigd". Vermoedelijk is dit laatste geschied. Smytegelt schreef trouwens bijna onleesbaar. Uit de zeventien kwar­tijnen met opgeschreven preken door Maria Boter te boek gesteld, maakte de bekwame, maar verder in het leven weinig geslaagde (Nagt­glas noemt hem "knap, maar loszinnig2), D. Eversdijk uit Sluis, Smytegelt's leerredenen gereed voor de pers.

    En zo kwamen de preken, die Smytegelt, ondanks sterken aandrang van familie-leden en van geestverwanten, zelf nooit had willen uitgeven, toch te boek. Misschien zou hij ze zelf in dat geval meer gepolijst hebben, ze meer in boekvorm hebben gebracht. Zeer zeker zou dit het geval geweest zijn met de weinig afgewerkte Catechismus-preken. In het Rapport der "Revisores Librorum" voor "Des christens enige troost" van 2 Mei 1742, de Middelburgse predikanten Ds Joh. Plesier en Ds Joh. van Wingerden, heet het terecht: "Dog denken dat de Spreker, soo hy de Uitgever van zyil. Predicatien had willen zyn, juist overal deselve uitdrukkingen, en bewysen, of niet gebruikt, of niet behouden zoude hebben, welke nu gemeen gemaakt worden". Slechts zelden inderdaad is een gestenografeerd stuk, dat niet van een volledig opgeschreven tekst wordt voorgedragen, dadelijk rijp voor de pers. Proeven indertijd genomen op de wens van de uitgever H. J. Paris om preken van Prof. Dr A. H. De Hartog als stenogram te doen uitkomen, mislukten.

    Dr K. H. Miskotte, wiens boek over de Open­baring van Johannes, "Hoofdsom der Historie", naar stenographische opname werd uitgegeven, schrijft in het Woord vooraf: "wat het meest hinderen zal bij de lectuur is .... De spreektaal, die nu een­maal, gelézen, de periodenbouw van goed proza niet haalt" 2).

    Maar in ieder geval: nu hoort men Smytegelt nog, zóals hij werkelijk predikte van Middelburg's kansels.


    1) Archief voor Kerkel. Geschied., jg 1837, blz. 458.

    2) K. H. M i s k o t t e, Hoofdsom der Historie. Voordrachten over de visioenen van den apostel Johannes, Nijkerk 1945.


    "Het Gekrookte Riet" verscheen in 1744 te 's-Gravenhage en Middelburg onder de approbatie van de Theologische Faculteit van de Universiteit van Leiden, gedateerd op de 24en Maart. Pikant is hierbij, dat een der hoogleraren aldaar was Smytegelt's vroegere collega te Middelburg, Prof. J. Esgers, een geestverwant; en een tweede Prof. J. van de Honert, een uiterst felle bestrijder van Schor­tinghuis, van bevindelijk Christendom, van "Fijnen" (die hij "Elende­lingen" noemt), van de ziels-analyse, van conventikels, getuige zijn "De mens in Christus" en "De Kerk in Nederland" 1).

    De serie verhandelingen over het bevindelijke leven, samengevat in "Het Gekrookte Riet", is Smytegelt's rijpe werk. Zó sprak hij de laatste veertien jaren van zijn dienst. De twee delen omspannen samen 1188 compres-gedrukte bladzijden. Daar zijn nog enkelingen, die ze van bladzijde tot bladzijde spellen en genieten. Voor hen zijn de steeds nieuwe drukken van Smytegelt's preken. Voorts zijn ze een gesloten boek voor de doorsnee-kerkmens.


    Zie hier de volledige titel van het boek:
    HET GEKROOKTE RIET

    OF

    HOND ERT-VYF-EN-VEERTIG PREDICATIEN

    OVER MATTHEUS XII: 20, 21.

    Waar in een zwak en kleingelovig Christen opgewekt en be‑

    stiert word om op de Heere Jesus te hopen, mitsgaders

    verscheiden gevallen en zwarigheden van het gemoed worden

    opgelost en beantwoort, tot der zulker vertroosting en

    aanmoediging, om met blydschap, al strydende,

    den weg des geloofs na de hemel te bewan‑

    delen, en aan de eeuwige gelukzalig-

    heit te zyner tyd deel te krygen.
    DOOR de ZALIGEN HEERE

    BERNARDUS SMYTEGELT,

    In zyn leven getrouw Bedienaar des Euangeliums te Middelburg.

    Na 1744 verscheen "Het Gekrookte Riet" nog, weer te 's-Gravenhage en Middelburg, in 1768; in Nijkerk in 1868 bij I. J. Malga, die in het begin van de tweede helft der vorige eeuw vele "Oude Schrijvers" in Gothische letters 'opnieuw deed verschijnen; en nog in 1929 te Gorinchem.

    1) J. van de Honert, De mens'in Christus, zoals hij al en niet bestaat naar de eis van de redelike en evangelische godsdienst, Leid. 1749; 1750.2; 1761.3. -

    Idem, De Kerk in Nederland, Leid. 1746; 1747.3.

    135
    De Gothische letter lokt niet uit tot lezen. Dit alles klemt Smytegelt in tot een getuige alléén voor zijn dagen en voor de kleine schare bevindelijken van heden - doch overigens niet voor later tijd. Dit te meer, wanneer de beoefening van het persoonlijke, mystieke leven, wat Sicco Tjaden noemt: "het verborgen leven voor de Heere", bij de drukte van het hedendaagse leven in de knel geraakt.

    Vandaar nu de hier volgende herleiding - maar met volstrekte eerbiediging van Smytegelt's gedachten - van "Het Gekrookte Riet" tot veel kleiner omvang en de vertolking in de taal van heden, op hoop, dat Smytegelt bekende worde báiten de kleinen cirkel zijner vrienden. Ook op hoop, dat hiermede in dezen tijd het ingekeerde leven tot meerder beoefening kwame. Waar Smytegelt zèlf de taal van zijn tijd sprak, kan er geen bezwaar tegen zijn, dat een later tijdgenoot over dat leven der bevinding exl)k in zijn eigen taal hoort handelen. De archaïstische taal is als zoodanig niet een kenmerk van het bezit van geestelijk leven. Het ideaal ener vertolking wordt dan gegrepen, wanneer de lezer de schrijver, de spreker, inderdaad zelf hoort en de bemiddelaar ten een male wegvalt. Nog wijdser ideaal is dit, dat de mens van heden, - bij dankbaarheid voor de sprake Gods in vroeger eeuw geschonken - niet meer terug behoeft te grijpen naar "Oude Schrijvers", doch zelf uit de fontein der Heilige Schrift, onder de stuwing van de Heiligen Geest, aan "allen die God vrezen, vertelt wat Hij aan de ziele gedaan heeft" (Psalm 66: 16). Dan voltrekt zich opnieuw de verrukkelijke onmiddellijkheid, welke de mensen van Sichar deed spreken: "wij geloven niet meer om wat gij zegt, want wij zelf hebben Hem gehoord en weten, dat Deze waarlijk de Heiland der wereld is" (Johannes IV: 42).






    Download 1.67 Mb.
    1   2   3   4   5   6   7   8   9   10




    Download 1.67 Mb.

    Bosh sahifa
    Aloqalar

        Bosh sahifa



    HOOFDSTUK 3 SMYTEGELT'S "GEKROOKTE RIET"

    Download 1.67 Mb.